124
duplo te houden (art. 14 B. W.)Niet tegen het feit, dat de acte in
duplo wordt opgemaakt, gaat het bezwaar, doch wel tegen het twee
maal schrijven er van. De heer Munneke bepleit daarom het typen op
losse vellen, waarbij tegelijkertijd een doorslag wordt gemaakt. Hierbij
moet dan alleen het oorspronkelijke stuk door den Ambtenaar en
de partijen worden onderteekend, terwijl op den doorslag slechts
een door den Ambtenaar onderteekende verklaring dienaangaande
zou behoeven te worden geplaatst. Voordeelen: de acte wordt
éénmaal getikt en geteekend, en wint bovendien in duidelijkheid.
Zijn dit werkelijk voordeelen, uitgaand boven de nadeelen, die
de bestaande toestand zou hebben? Wat het tweemaal schrijven
en teekenen aangaat, weet ieder toch, dat vrijwel overal de practijk
geworden is, om de tweede acte in blanco te doen teekenen met
latere invulling van den tekst. In theorie moge deze handelwijze niet
juist zijn, begrijpelijk is ze wel. En zijn er ooit klachten over onlees
baar schrift in deze acten tot uiting gekomen?
Bedenkelijker is echter de kwestie van de houdbaarheid dezer
acten. In de eerste plaats is er het papier. Het Papierbesluit 1922,
Stbl. no. 109, heeft voor de acten van den Burgerlijken Stand de
soort „normaal 1" voorgeschreven, d.w.z. papier, dat onbeperkt houd
baar moet worden geacht. Is dit geschikt voor gebruik in de schrijf
machine en kunnen er ook doorslagen mede worden gemaakt? Doch
niet slechts het papier is een factor bij de houdbaarheid der acten,
ook de kwaliteit van de inkt en van het carbonpapier is van bijzonder
belang. Hieromtrent weet de auteur slechts dit op te merken
„Er wordt beweerd, dat machineschrift niet duurzaam is, maar
onze scheikundigen zullen toch wel een samenstelling kunnen vinden,
die het wel duurzaam maakt (het is bijna niet te gelooven, dat zulks
nog niet gevonden is)".
Zoo eenvoudig schijnt de oplossing anders niet te zijn, getuige
het feit, dat de door de Vereeniging van Nederlandsche gemeenten
ingestelde Archiefcommissie deze aangelegenheid reeds geruimen tijd
in studie heeft 3).
Ook de bewaring van de acten is een punt, dat van groot belang
moet worden geacht. De schrijver stelt voor, dat de oorspronkelijke
acten op het Bureau van den Burgerlijken Stand bewaard zullen
1) [)e overige voorstellen, die o.a. beperking van verouderde formaliteiten beoogen,
kunnen hier buiten beschouwing bliiven.
2) Blz' 3-
3) Een onderzoek, ingesteld aan het Laboratorium voor Chemische Technologie
te Delft, leidde in 1929 tot het resultaat, dat zwart inktlint voor archiefstukken wel
te gebruiken is, en dat zwart doorslagpapier wel duurzame afdrukken levert, al blijven
deze, blootgesteld aan het licht, niet ongewijzigd.
125
blijven, terwijl de doorslagen maandelijks worden ingezonden aan
den Officier van Justitie van het betrokken arrondissement.
Nu worden volgens het bestaande systeem jaarlijks nieuwe registers
aangelegd, waarin dus een zeker getal ongebruikte bladzijden kunnen
overblijven. Gevaar voor zoek raken van een of meer acten is dan
echter onmogelijk, tenzij het geheele deel verloren mocht gaan. Hoe
stelt de heer Munneke zich nu tegenover de kwestie van de bewaring?
Hij meent, dat de onder de berusting van den Ambtenaar blijvende
acten eens per maand zouden moeten worden gebonden, en is overigens
wat de bewaring van de losse vellen aangaat, bijzonder optimistisch
gestemd
„Voor in het ongereede raken van losse vellen behoeft geen
vrees te bestaan, dunkt ons. Er is geen sekuurder mensch dan een
ambtenaar; hij zal de akten moeten beschouwen als geldswaardig
papier en hij kan de bladen, zoolang ze niet gebonden worden, bijeen
houden in een bibliorapht (sicwat eigenlijk gelijk staat met een register.
Het zal heel gemakkelijk zijn een methode te vinden om te kunnen
controleeren, dat men steeds alle bladen heeft". Voor kleine ge
meenten zou de wetgever dan nog kunnen voorschrijven, dat het
binden eerst na bijv. drie maanden of na een jaar behoeft te
geschieden, terwijl de gelegenheid open gelaten moet worden om
de acten te doen schrijven, indien een Ambtenaar van den Burgerlijken
Stand d aaraan de voorkeur mocht geven.
Dit optimisme nu van den schrijver schijnt volkomen misplaatst.
Ik wil gaarne aannemen, dat een zeer groot percentage der Ambte
naren van den Burgerlijken Stand tot de secure menschen behoort,
maar ook hier zal wel kaf onder het koren schuilen, m. a. w. de kans
op slordigheid is hier vermoedelijk niet veel kleiner dan elders. Ook
bij archivarissen is de genoemde karaktereigenschap hoogst onge-
wenscht. Zou er dus nooit een slordige archiefambtenaar zijn geweest?
Wie voor de inschrijving van de acten van den Burgerlijken Stand
een ander systeem wil invoeren, dient m. i. betere waarborgen voor
het in stand houden van die acten te bedenken dan in de brochure
van den heer Munneke zijn aangegeven. A. J. VAN DE VEN.
Naschrift. Het bovenstaande artikel was reeds gezet, toen
ik kennis kon nemen van het bij Koninklijke Boodschap van 12 Februari
1934 bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediende wets
ontwerp tot wijziging van de voorschriften betrekkelijk den burgerlijken
stand. De veranderingen, in dit ontwerp voorgesteld, gaan buiten het
hier besproken beginsel van art. 14 B. W. om.
Blz. 3-4.