94
stukken betreffende de heeren van den Bergh? En wanneer de heer
Van S. argeloos of systematisch zulke stukken opneemt, ontstaat er
dan niet, veeleer dan een Beschrijving van stukken afkomstig van de
heeren van den Bergh, een Geschiedenis der heeren van den Bergh,
met bijlagen? De dubbele doelstelling is in zulke zaken wel duidelijk.
Na de stukken van persoonlijken aard volgen die van zakelijken
aard. Dat de heer Van S. bestuur en beheer onderscheidt, is voor
treffelijk; dat de rentmeesters en schouten dikwijls dezelfde personen
zijn geweest, ligt voor de hand; dat zij de stukken van ouds niet
onderscheiden hebben, moeten wij op gezag van den bewerker aan
nemen, maar hij kan moeilijk iets anders op het oog gehad hebben
dan de bewaring er van. Over de inrichting der besturen vindt men
in de uitgave wel een en ander, niet in noten bij de betreffende
afdeelingen, maar in de Inleiding, en wat men vindt bevredigt mij
minder dan wat b.v. dr. A. j. van de Ven gegeven heeft vóór den
inventaris van het archief der gemeente Bergh Verslagen omtrent
's Rijks oude archieven 1927 II). Sporadisch wordt melding gemaakt
van grafelijke raden, ook van geërfden, en nu ligt het voor de hand,
dat de rekeningen van de rentmeesters over de grafelijke goederen
door de eerstgenoemden opgenomen zijn en dat de laatsten gekend
zijn in het plaatselijk bestuur. Zonder een grooter aantal gegevens
zie ik geen kans om te beoordeelen of de bewerker goed gehandeld
heeft. Ik herhaal nog eens dat de stukken over het beheer vóór die
over het bestuur hadden moeten komen.
De laatste plaats zou ingenomen moeten zijn door de archieven,
die de heeren van den Bergh gevormd hebben door het aandeel dat
zij voor zich en het geheel hunner bezittingen namen in het bestuur
van Zutphen, van Gelre, van de Nederlanden, van het Duitsche Rijk.
De heer Van S. vindt goed de bescheiden, welke de afgevaardigden
van graaf Willem van den Bergh ter Staten-Generaal hebben ver
zameld, en verwante stukken welke bij hemzelf ingekomen zijn, te laten
bij de persoonlijke stukken; daar is niets tegen, maar men zou deze
methode ook op andere stukken hebben kunnen toepassen. De be
slissing in de vraag hoe de heer Van S. had moeten handelen, hangt
daarvan af, wat de heeren van den Bergh of hunne secretarissen
zelve met de stukken hebben gedaan. Ik kan niet vinden dat de
bewerker de juiste oplossing heeft gevonden. Waarmede ik niet wil
zeggen, dat ik ze aanstonds zie. Het gaat over de nummers 1 —98.
De nummers 1 —20 zijn een allegaartje onder het hoofd: „Verhouding
tot den Gelderschen landsheer en zijn rechtsopvolgers"; 8 nummers
heeten afschriften of concepten en laten twijfel bestaan omtrent de her
komst; bij een tweetal wordt verwezen naar nummers in de afdee-
95
ling stukken van persoonlijken aard in het bijzonder, waarbij zij ook
hadden zijn ondergebracht; hetzelfde had met nog een paar kunnen
geschieden, terwijl andere zonder gedwongenheid bij de volgende
afdeeling hadden kunnen zijn gevoegd. De conclysie is dus, dat de
allereerste onderafdeeling geen voldoende recht van bestaan heeft.
De tweede „Landdagszaken" geeft wel een vermoeden, dat sedert
den laatsten tijd van Karel van Egmond in het archief van het huis
Bergh voor dergelijke zaken een afzonderlijke Iade bestemd is geweest.
De derde voert den titel „Verhouding tot het Hof in appelzaken.
Klaring De titel past niet best op de twee eerste nummers. Van
de vierde afdeeling „Verhouding tot de gewestelijke overheid in
zaken van religie" uit de jaren 1640-1684 kan ik mij slecht voor
stellen, dat graaf Albert deze materie inderdaad gewichtiger gevonden
heeft dan de onder nrs. 861 en vlg. beschreven processtukken. De
volgende onderafdeeling bevat wederom een allegaartje, en ten
slotte komen nog twee nummers, waarboven een noot, zoo als er
te weinig voorkomen: „N.B. Deze stukken zijn hier geplaatst, omdat
het novale tiendrecht één der privileges van den landheer was en
zij dus de positie van den graaf Van den Bergh nader kenmerken".
Duidelijk is hier, dat de heer Van S. niet geleid is door het her-
komstbeginsel, maar door een eigen systeem, dat het beginsel door
kruist of verdringt: hij ziet voor zich de heeren van den Bergh, wier
verwantschap, bezittingen en positie hij wil beschrijven en documen
teeren, hetgeen een goed werk kan zijn, maar iets anders is dan het
maken van een wetenschappelijken inventaris.
Ten slotte de tweede afdeeling „De graven van den Bergh als
leden van het Duitsche rijk Het komt mij inderdaad waarschijnlijk
voor, dat deze stukken door oudere archiefbeheerders bijeengehouden
zijn. Op verschillende plaatsen - b.v. Inleiding bl. 95 - is sprake
van een graafschap Bergh. Nu is het waar, dat Oswald van den
Bergh in 1486 door keizer Frederik III tot rijksgraaf verheven is,
maar volgt daaruit het bestaan van een graafschap Bergh? Kent de
heer Van S. een graafschap Hogendorp? Hij was in de gelegenheid
om na te gaan in hoeverre en sinds wanneer men van de uitdrukking
graafschap Bergh gebruik gemaakt heeft. In de ruilovereenkomst met
den staat der Nederlanden staan vóór het woord graafschap de
letters „zg. mogelijk komt de verdienste daarvan aan den Alge-
meenen Rijksarchivaris toe. Wanneer de heer Van S. ons geschetst
had, hoe hier de benaming graafschap in zwang gekomen is, had
dit licht kunnen werpen op andere en oudere dergelijke gevallen.
Uit de oorkonden laat de ontwikkeling zich maar ten deele aflezen
Waar wij vermeld vinden: (Sloet 411) Heinricus marscalcus de Kal-