92 93 moet dus gelezen wordenonder een archief verstaan wij enz. Maar buiten den kring van vaklieden wordt het woord in ruimer zin ge nomen en spreken particulieren van hun archief, kent men familie- en huisarchieven. De heer Van Heek zal de verzameling een archief noemen, de heer Van S. is sinds jaren gewoon dit te doen, maar hij had er nu toch even bij stil moeten staandan kon hij redeneeren een archief in wetenschappelijken zin is dit niet, dus kan er ook geen sprake zijn van een wetenschappelijken inventaris. Men maakt eenmaal geen hazepeper zonder haas. Men zou kunnen spreken van een „Beschrijving eener verzameling stukken, afkomstig van opeenvolgende bezitters van het huis Bergh Dergelijke collectiën zijn meer geïnventariseerd of als men wil gecata logiseerd. De bewerkers hebben geregeld de materie onderverdeeld naar de personen die successievelijk aan de vorming hebben mede gewerkt, waarbij dan de stukken betreffende het gezinsleven en die welke uit de verschillende betrekkingen die de personen hebben bekleed voortkomen, min of meer scherp uiteengehouden worden. Zoo heeft de heer Van S. ook gedaan; zoo moet het ook, omdat de geschiedenis van de stukken daartoe noopt; hij heeft dit heusch niet willekeurig uitgedacht, maar zich onderworpen aan de feiten. Aanzienlijke families, zooals de heeren Van den Bergh, die zich in stand willen houden, beijveren zich in zorgen voor het familiebezit. Dit is omvangrijk genoeg om het aannemen van afzonderlijke rent meesters te wettigen, of anders gevoelt de heer, die zelf de admi nistratie voert, zich als de weliswaar levenslange maar toch tijdelijke beheerder van hetgeen aan de familie moet blijven. Er ontstaat dan een afzonderlijk beheer van de goederen en een archief, dat onder de definitie van 1 der Handleiding gaat vallen. Ten slotte waren in de middeleeuwen en ook later aan de goederen, of aan eenige er van, bestuursrechten verbonden, waarvan de uitoefening het aanzijn gaf aan archivalia, die afzonderlijk dienen geplaatst te worden. Met andere woorden, maar korter, zegt de heer Van S. op bl. XVI hetzelfde; hij onderscheidt de stukken van persoonlijken aard, die welke op het administratief beheer der verschillende bezittingen, en die welke op de uitgeoefende regeerings- of bestuurswerkzaam heden betrekking hebben. Fundamenteel is er tusschen den heer Van S. en mij geen ver schil en kan dit er niet zijn, omdat de historie, de objectieve grond, daartoe noopt. Maar waarom is de indeeling van den inventaris niet geheel op het eigen inzicht van den bewerker gegrond Hier bëhoorden de onderdeelenpersoonlijke bescheiden, beheers-archieven, bestuurs archieven, voor te komen in deze volgorde, die door de historie is gegeven. De nummers 1 —98 staan op de verkeerde plaats. Daarmede wil ik niet zeggen, dat nr. 99 het eerste nummer moest zijn. Om het te beoordeelen, zou men moeten weten, wanneer de heeren Van den Bergh of hunne kapelaans (secretarissen) begonnen zijn de stukken, die voor de administratie der goederen van noode waren, afzonderlijk te houden. De heer Van S. geeft daaromtrent niet het gewenschte licht in het algemeen heeft hij te veel het oog gericht gehouden op de lijn die van de oudste heeren Van den Bergh naar den heer Van Heek loopt, en te weinig naar de lijn welke de oude kapelaans en secretarissen met hemzelf verbindt -, maar de geringe omvang der stukken vóór 1300 maakt, dat ik moeilijk gelooven kan, dat de afscheiding in de 13de eeuw moet worden geplaatst. Daarom zouden de beide nu onder nr. 7053 te vinden charters van 1227 en 1233 best voorop hebben kunnen komen als ingekomen bij Hendrik van den Bergh. Enkele andere stukken vóór 1300 zijn door huwelijk bij de collectie gekomen en staan te recht elders. In het algemeen heeft de bewerker van de verzameling m.i. altoos het recht gehad om de stukken te rangschikken naar de personen die ze hebben verworven. Tenzij er dwingende redenen bestonden om anders te handelen. Van nr. 99 af doorlezende stuit ik op nr. 114. We zijn hier in de afdeelingFrederik, heer van den Bergh en Bylandt (1387-1416), en vinden„Acte waarbij de graaf van Kleef, Otto van den Leek en eenige andere heeren zich met Herberga van Zuylen, vrouwe van Anholt, en haar bondgenooten verzoenen. 1399. Afschrift." De genoemde Otto is de schoonzoon van Frederik; de volgende afdeeling is gewijd aan Oitos zoon VHllem. XFare het stuk een origineel, dan zou het m.i. eerder via den zoon dan via den schoonvader in de verzameling zijn gekomen. Verder is het èen afschrift. Zeer sporadisch spreekt de heer Van S. van een gelijktijdig of een 17de.eeuwsch afschrift, meestal vernemen wij, dat het stuk een afschrift is zonder meer. Uit welken tijd het is, is toch van groot belang, aangezien de herkomst over de plaatsing beslissen moet. Blijkens de Inleiding heeft de bewerker op vele plaatsen gegevens gezocht, die zijn kennis van de familie Bergh konden vermeerderen; mogelijk heeft hij afschriften en regesten gemaakt. Welnu, tot iets dergelijks zijn ook vroegere archiefbewaarders in staat geweest. Om een voor beeld te noemen: onder nr. 98 vinden wij „Aanteekeningen van Henrick van Groenen, in verschillende kerken of huizen gemaakt, of overgenomen uit archiefstukken en boeken en bestemd om in zijn genealogie van de graven van den Bergh verwerkt te worden c. 1600. 4 charters en 1 omslag". Kan niet deze heer of iemand anders zich verlustigd hebben in het bijeenbrengen van afschriften van

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1934 | | pagina 53