88 in een chronologische lijst vast te leggen, toch reeds is losgelaten, moet de vraag worden gesteld, of men niet een stap verder kan gaan en de regestenlijst meer gaan beschouwen als een aanvulling op den inventaris. Deze overweging werd mij ingegeven door den hier besproken inventaris. Een aantal charters het Elburgsche archief telt er velewerd terecht door den bewerker afzonderlijk be schreven (zie b.v. de in de le afd, sub II beschreven privilege brieven etc.), maar een vergelijking met de regestenlijst leert ons nagenoeg geen enkele bijzonderheid kennen, omdat de charters blijkbaar niet veel meer bevatten, dan hetgeen ook reeds onder het inventarisnummer is medegedeeld (Vgl. ook de reeds besproken invent, no. 1305 en vlgg. met de betreffende regesten). Moet men nu van dergelijke charters regesten maken? De Handleiding wil het inderdaad, maar ik zie geen bezwaar, de regesten weg te latende plaats waar het charter is gedrukt, alsmede de zegels kunnen des- gewenscht ook onder het invent.no. worden medegedeeld. Het maken van regesten lijkt derhalve alleen gewenscht, wanneer de inhoud van het invent.no. uit de beschrijving niet voldoende blijkt, b.v, bij een cartularium, een collectie charters of brieven, etc.; de regestenlijst worde zoodoende een aanvulling op den inventaris. Het is slechts een idee, dat ik heb willen opperen mede om tot bezuiniging van noodelooze drukkosten te geraken en waaraan mogelijk meer bezwaren zijn verbonden, dan ik momenteel zie. Het ware mij derhalve aangenaam, indien het bovenstaande tot eenige vruchtbare gedachtenwisseling aanleiding zou kunnen geven. Dan zouden wij den bewerker van den inventaris dubbel dankbaar moeten zijn, eensdeels om het vele goede, dat hij ons hier heeft geboden, anderdeels omdat het ons in de gelegenheid heeft gesteld, naar aan leiding van dezen inventaris enkele bezwaren van meer algemeenen aard tegen de tegenwoordige wijze van inventariseering te berde te brengen. A. HAGA. Negen deelen verschijnen tegelijk. De bespreker mag dus beginnen met den redacteur te vragen hem te veroorloven, zoo noodig, de gebruikelijke plaatsruimte te overschrijden, of anders een gedeelte van het aangebodene buiten beschouwing te laten. De redacteur en de lezers zullen verstaan, dat in beginsel van het afdalen in bijzonder heden is afgezien, dat een uitgave, die als geheel verschijnt, ook als geheel wordt behandeld. 89 Negen deelen: een inventaris in twee deelen, voorafgegaan door een inleiding; een regestenlijst van oorkonden in drie deelen; een regestenlijst van brieven in twee deelen; een deel, getiteld Inleiding; een index, welk laatste deel ook op de Inleiding slaat en dus het laatst moet zijn gemaakt; hierin ook enkele errata. In deze opsomming treft in de eerste plaats de aanwezigheid van twee inleidingen. Die vóór den inventaris is inderdaad een inleiding tot den inventaris, maar waartoe leidt de Inleiding (het deel)? Wij hebben hier een dubbele doelstelling en de bespreker moet zich eenige moeite getroosten om de zaken te onderscheiden. Het voorwoord van deri heer Van Heek moet de bedoeling van het werk uiteenzetten. De schrijver zegt dan, dat in de negen lijvige boekdeelen een stuk geschiedenis is vastgelegd. Nu misprijs ik het zeker met, dat iemand uit het archief, dat hij heeft te beschrijven, een of ander wereldkundig maakt, maar dit is toch iets anders dan zijn hoofdtaak; het staat naast deze. Vermenging van de beide werkzaamheden brengt het gevaar mede, dat het resultaat een hybridisch karakter verkrijgt. De heer Van Heek brengt hulde aan den onvermoeiden en syste- matischen werker, aan den archivaris en den historicus, die mr. Van Schilfgaarde is. Dit zijn inderdaad zeer gewenschte, zelfs noodige eigenschappen. Maar deze eigenschappen moeten niet nevengeschikt zijn, doch ondergeschikt. De toelichting tot 2 der Handleiding zegt zeer juist: „Niet de eerste de beste systematicus - en evenmin de eerste de beste historicus maar alleen hij, die de organisatie van het archief heeft bestudeerd, is tot de ordening er van bevoegd". Wanneer de heer Van S. een systeem verzint en dit als het zijne verkiest te handhaven, heb ik niets te zeggen; er ontbreekt dan een objectieve, wetenschappelijke grondslag voor de bespreking. De historici zonder meer, en de systematici zonder meer, hebben in de archieven onheil gesticht. Dat de neiging om een en ander uit de archieven te publiceeren de beschrijving er van kan hebben vertraagd, mag waar zijn, maar er zijn voorbeelden genoeg van archivarissen, die beide werkzaamheden hebben weten te vereenigen. Het gevaar is echter, dat stukken voor een of ander doel bijeen gelegd worden, die niet van dezelfde herkomst zijn; in het geval van den heer Van S. wil dit zeggen, dat hij ten behoeve van hetgeen hij in de zoogenaamde Inleiding heeft neergelegd, de stof zoodanig heeft geordend, dat bijeengebracht is wat op een lid der familie betrekking heeft, niet wat bij een zoodanig lid is ingekomen. Wij zullen daarop hebben te letten. Hoezeer onze archieven van de systematici hebben geleden, is Het archief van het huis Bergh, door mr. A. P. VAN Schilfgaarde. Met een voorwoord van J. H. van Heek. Verschenen 1932.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1934 | | pagina 51