38
is het beginsel van de Handleiding zoo goed, dat de inventaris niet
op den inhoud der stukken moet ingaan, aangezien de inventaris
een overzichtelijk en vooral ook volledig beeld van den inhoud van
het archief moet geven. Dit zeg ik niet om iets nieuws te beweren,
maar om te komen tot de bespreking van een vraag, die zich naar voren
dringt wanneer we het hebben over een mogelijke beperking van druk
kosten: kan niet in de eerste plaats bezuinigd worden op de bij
uitstek dure beschrijving van de middeleeuwsche archieven? Bij die
beschrijving toch handelen we schijnbaar in strijd met de beginselen,
waarover ik het zooeven had. Wij zijn gewoon, meer tijd en ook veel
meer drukkosten te besteden aan de middeleeuwsche archieven dan
aan de latere. Aan velen onzer verschaffen zij den aangenaamsten
arbeid en zij geven daardoor weieens aanleiding tot het verwijt,
dat wij ze meer voor ons eigen genoegen dan tot nut van t algemeen
zoo uitvoerig beschrijven. Daartegen zou ik willen aanvoeren het feit,
dat de meeste gebruikers van middeleeuwsche archieven tot een
minutieuser onderzoek van de daarin bewaarde oorkonden gedwongen
zijn en ook meer moeite hebben om zich den inhoud van die oorkonden
eigen te maken dan zij, die het van de jongere archieven moeten
hebben. Om die reden acht ik de in de Handleiding aanbevolen
regestenlijsten nuttig. Ik wil niet twisten over details van het systeem,
bijv. over de vraag, met welk jaar men de regestenlijst bij een archief
moet afsluiten. Wanneer ik van een koud land naar een warm land
reis, moet ik ergens onderweg mijn overjas uittrekken. Het zal van
de omstandigheden afhangen, waar ik dat op een bepaalde reis doe.
Die plaats interesseert mij weinig, wel het feit, dat ik in het eene
land een jas noodig heb, in het andere niet. De regestenlijst past bij
een middeleeuwsch archief, niet bij een nieuw. Waar men voor een
bepaald archief de middeleeuwen wil laten eindigen, is een vraag,
waarvoor ieder met zijn verstand te rade moet gaan. De Handleiding
is nooit een wet voor mij geweest, alleen een handleiding, ook in dit
opzicht. De bekwame schrijvers hebben er ook geen wet van willen
maken, leder goed systematicus moet toegeven, dat systemen onder
den invloed van veranderde omstandigheden wel eens \Vijzigingen
behooren te ondergaan en zoo kan ik mij indenken, dat ook regesten
met inachtneming van het doel, dat de schrijvers van de Handleiding
hebben beoogd, anders (eventueel korter) kunnen worden gemaakt
dan zij zich voorstelden. Er valt echter iets anders op te merken met
betrekking tot de middeleeuwche archieven en wel dit, dat de Over
heid er zelden nut van trekt. Het zal niet dan bij hooge uitzondering
voorkomen, dat de archivaris haar een inlichting heeft te geven, die
gebaseerd is op oorkonden uit de middeleeuwen. Deze overweging,
39
gevoegd bij het feit, dat regesten voor de inventarisatie van de
archieven als staatseigendom niet veel waarde hebben, zal wel
licht voor hem, die in de eerste plaats op vermindering van kosten
te letten heeft, de bezwaren tegen de hooge drukkosten van regesten
vermeerderen. Ik zou daarom, indien mijn meening gevraagd werd,
niet aarzelen, mij te vereenigen met het door prof. Fruin in den jaar
gang 1931/32 van dit blad (blz. 111) gedane voorstel om het bewerken
van regestenlijsten voorloopig stop te zetten. Liever nog zou ik met
het werk voortgaan (voor zoover de ambtenaren er den tijd voor
kunnen vinden), maar het voorloopig in portefeuille laten, met dien
verstande, dat den bezoekers ten Archieve vergund wordt, die porte
feuille in te zien. De beschrijving van middeleeuwsche archieven zou
ik echter stellig niet willen staken omdat zij te veel ambtstijd vordert,
want de taak van den archivaris om de noodige aanwijzingen en
inlichtingen aan onderzoekers te geven is bij dergelijke archieven
bijzonder zwaar en tijdroovend zoolang er geen goede inventarissen
van bestaan.
Als een mogelijke beperking bij het uitgeven van archiefinventa
rissen noem ik dus in de eerste plaats het in portefeuille laten van
regestenlijsten. Voor een tweede mogelijkheid van dien aard heb ik
het oog op de nieuwe archieven, waarbij ik geen beginjaar noem,
gedachtig aan den overgang van het koude naar het warme land.
Voorzoover deze archieven van eenvoudige structuur zijn en het
den onderzoeker weinig moeite kost, zich een beeld te vormen van
wat zij bevatten, zullen summiere inventarissen, die ten Archieve
kunnen worden geraadpleegd, voldoende zijn.
Ten slotte komen voor den druk m.i. niet in aanmerking (stellig
minder dan regestenlijsten van belangrijke middeleeuwsche archieven!)
de inventarissen van kleine archieven en collecties zcoals er nogal
eens verschenen zijn als bijlagen bij de archiefverslagen en in de
inventarissenbundels. Ik bedoel die, welker beschrijvingen óf in grooter
verband meer nut zouden stichten dan als enkelingen (archiefjes bijv.
van een mark, een vicarie, een staatscommissie of vereeniging van
voorbijgaand karakter of met een beperkt doel) óf betrekking hebben
op bescheiden, afkomstig van families, personen of instellingen, die
geen rol van beteekenis hebben vervuld in het maatschappelijke leven.
De aandacht blijve vóór alles gericht op onze hoofdarchieven.
In verband met mijn laatste opmerking doet zich de moeilijke
vraag voor: wat te doen met familie- en huisarchieven, die wel de
aandacht ten volle waard zijn? Niet alle archiefdepots zijn daarmee
zoo rijk gezegend als het Geldersche, maar ik mag de vraag toch
wel algemeen stellen. Het komt voor, dat dergelijke archieven op