32
lijke fondsen hersteld zijn. Dankbaar herdenk ik hier de opgewektheid
waarmede Poelman aan dezen vaak ingewikkelden en verdrietigen
arbeid, dien wij natuurlijk samen verricht hebben, heeft deelgenomen
al was bij zijn overlijden de eindpaal nog niet bereikt, de weg is
reeds een heel eind afgelegd en omtrent de grondslagen, waarop
deze arbeid moet rusten, bestaan geen twijfelpunten meer. Samen
hebben wij na 1924 ook den Groningschen Volksalmanak geredigeerd;
ons voornaamste streven is er op gericht geweest nieuwe en enthou
siaste medewerkers voor dit jaarboekje te vinden; ik geloof in be
scheidenheid te mogen vaststellen, dat wij daarin geslaagd zijn. Een
andere werkzaamheid op het Rijksarchief, waaraan Poelman zich veel
gelegen liet liggen, was het persoonlijk te woord staan van hen,
die inlichtingen kwamen vragen. Hierbij was Poelman in zijn element:
hij had de gave zich vlug en gemakkelijk een meening over het hem
voorgelegde te kunnen vormen, die dan met groote overtuiging werd
uitgesproken; schertsend heb ik wel eens tot hem gezegd: niemand
zal ooit „ongesticht" je kamer hebben verlaten. Poelman was dus niet
iemand, die zich van het publiek terugtrok, integendeel, zijn adviezen
gaf hij gaarne en dat heeft gemaakt, dat hij in verschillende vereeni-
gingen en commissies aanstonds naar voren kwam en er een leidende
rol in speelde. Daar is vooreerst de vereeniging „Stad en Lande
wier leden zich voor de geschiedenis van gewest en stad Groningen
interesseeren, welke hij jarenlang als voorzitter heeft gediendop
voortreffelijke wijze wist hij de jaarlijksche excursies dier vereeniging
te organiseeren en te leiden. Van de Terpen-vereeniging was hij
penningmeester, later gewoon bestuurslid; van het aioude juristen-
gezelschap „Pro Excolendo Jure Patrio bibliothecaris. Het Historisch
Genootschap koos hem in 1929, na het vertrek van Dr. j. S. Theissen
naar Amsterdam, tot secretaris. Toen een aantal vooraanstaande
personen in Stad en Lande moeite deden belangstelling voor het
geheel verwaarloosde Groningsche Prinsenhof te wekken, vond men
Poelman bereid als secretaris te fungeeren; later heeft hij getracht
van dat comité een vereeniging op breederen grondslag te maken,
die zich restauraties van monumenten in Stad en Lande zou kunnen
aantrekken. En eindelijk vond zijn belangstelling voor de geschie
denis van scheepvaart en scheepstypen gelegenheid zich in daden
te uiten: toen er sprake van was te Groningen een „Noordelijk
Scheepvaartmuseum" te stichten werd op Poelman's medewerking
niet te vergeefs een beroep gedaan; de inrichting van dit museum
heeft hij nog tot stand gebracht. Ook het slagen van den grooten
Historischen Verkeersoptocht, dien de in Groningen zoo bekende
Vereeniging voor Volksvermaken in den zomer van 1930 op touw
33
gezet had, is voor een deel aan hem te danken geweest. Zijn mede
werking aan de in 1927 gehouden excursie naar Groningen en Drente
van het „Institut International d'Anthropologie" werd door de Fransche
beloond9 m0t de ben°eming tot "Officier de Instruction pubiique"
Evenals in Groningen trachtte Poelman ook in Drente in ruimeren
kring werkzaam te zijn. Hij was lid van de Museumcommissie, bewoog
zich in de Drentsche Praehistorische Vereeniging, redigeerde den
Drentschen Volksalmanak en het mede door zijn initiatief in het leven
geroepen maandblad Drenthe. (Ook van het maanblad Groningen was
hi, een der redacteurs.) Met Mr. J. T. Linthorst Homan, den overleden
L-ommissaris der Koningin in Drente, en Jhr. Mr. A. W. van Holthe tot
Echten bracht hij de „Stichting Oud-Drenthe" tot stand, die zich het
aankoopen en beheeren van natuurmonumenten in die provincie ten
doel stelt; iets wat voor Drente, dat als geen ander gewest in de
laatste ,aren aan gedaanteverandering onderhevig is geweest van
groot belang mocht heeten. Actief heeft hij deelgenomen aan de
tot standkoming van de „Dota", d. i. de eenige jaren geleden te
Amsterdam gehouden „Drentsche Opbouw Tentoonstelling".
Aan dit werkzame leven heeft een sleepende ziekte een einde
gemaakt, waarvan de eerste ernstige verschijnselen in het najaar van
I °Ptrade^ Met grooten moed heeft Poelman zijn lot gedragen
ook toen de ziekteverschijnselen zich herhaalden. Droevig was het
voor de omstanders te moeten aanzien hoe hij niet meer de oude
was en voor en na verschillende werkzaamheden moest opgeven.
Ook met zijn meest geliefde ontspanning, de watersport, - in den
zomer kon men hem Zondags doorgaans met zijn motorboot op het
water zien - moest hij tenslotte ophouden. Wie zal doorgronden
hoeveel h" in eenzame oogenblikken - hij was ongehuwd - geleden
heeft. Op 3 April 1933 kwam, betrekkelijk nog onverwacht - hij
had zich voorgenomen dien dag naar Assen te gaan - het einde.
Eenige dagen later werd hij op Rijnhof bij Leiden ter ruste gelegd.
H. P. COSTER.
Is het drukken van archiefinventarissen weelde?
Tot vóór kort zou niemand er aan gedacht hebben, deze vraag
te stellen, maar in den tegenwoordigen tijd wordt er veel met ver
rassingen gewerkt en zoo zijn wij dan nu in omstandigheden gekomen
die ons dwingen, ons op dit punt te bezinnen. De Regeering toch
heeft het drukken van het inventarisatiewerk der rijksarchiefambtenaren
stop gezet. Hoewel het stellig niet in haar bedoeling ligt, door