240 heet. In 1155 wordt een Widemarus de Tideham, die stellig ook tot de familie behoort, onder de Iiberi edelvrijen) geteld. Zulke onderzoekingen zijn uiterst nuttig, als men er dergelijke algemeene conclusies uit trekken kan. Ik vermoed, dat ook bij andere feodale geslachten eenzelfde ontwikkeling zal kunnen aangetoond worden. Hier kan de genealogie de rechtsgeschiedenis van dienst zijn. Min of meer uit den toon van deze serieuze bijdragen vallen de vrij vlakke beschouwingen van Jhr. Mr. Dr. E. A. van Beresteyn over De ikonografie in verhouding tot de geslacht- en wapen kunde en andere wetenschappen, die blijk geven van een ietwat verbijsterende overschatting van het door den schrijver be oefende bijvak en van onderschatting van de verschillende historische wetenschappen en hun methoden. Als wilde hij aantoonen, hoezeer de iconografie de hulp der historische wetenschappen behoeft, behandelt Jhr. Dr. W. A. Beelaerts van Blokland, onder den titel Stamreeksen in beeld, de hout sneden van Jacob Corneliszoon van Oostzanen, welke de graven van Holland, en die van Cornelis Anthoniszoon, welke die graven en de heeren van Brederode in complete, vaak gefantaseerde stamreeksen weergeven. In een knap betoog toont hij aan, dat de onderschriften in de volledige serie der Brederodes, die het Rijksprentencabinet te Amsterdam bezit, onder de afgebeelde heeren verkeerd zijn afgedrukt, doordat sommige van plaats verwisseld hebben. Zet men de heeren, die kenbaar zijn aan hun wapenschild en dat hunner vrouwen, op de hun toekomende plaats, dan verkrijgt men het uit aesthetisch oogpunt verrassend resultaat, dat Cornelis Anthoniszoon de heeren niet doodsch neven elkaar geplaatst, maar hun figuren oorspronkelijk in groepen gecomponeerd heeft. Professor Mr. R. Fruin bespreekt Een belangwekkend geval van stamboom-vervalsching, nl. de door Rosières geleverde fantasie-stamboom der hertogen van Lotharingen, en geeft het doel daarvan aan: de aanspraken der Guises op de Fransche troon na den dood van Hendrik III te versterken. Het artikel opent met een be- hartenswaardige opmerking over de moeilijkheden der diplomatiek, dubbel belangrijk, wijl ze komt van iemand, die meer Hollandsche oorkonden onder de oogen heeft gehad en hun schrift-eigenaardig heden beter kent dan de meesten. Een bijdrage tot de kanselarij-geschiedenis van de graven van Holland, van de hand van Dr. Henri Obreen, belicht een diplomatische bijzonderheid: een jonkheerszege] van Floris V aan een nog onuit gegeven stuk van 1275 Juni 2, met als tegenzegel dat van 's graven klerk, Mr. Gerard van Levden, een belangwekkend man uit de 241 13e ee uw. Den schrijver is van deze wijze van bezegelen slechts één ander voorbeeld bekend. Ik meen, dat het buiten Nederland wel meer voorkwam Verder bouwt hij uit van her en der ver zamelde gegevens de levensgeschiedenis van Mr. Gerard, die vooral bekend is om zijn bemoeiingen bij den bouw en de inrichting van het Binnenhof, op en bespreekt zijn nageslacht want deze kanunnik van Sint-Marie had vier kinderen! en zijn landbezit. Terecht ver werpt hij de mythe, die de latere baronnen Van Leyden van den klerk doet afstammen, waarbij hij erop wijst, in tegenspraak met de ver warde noties van Blok daarover, dat er in de veertiende eeuw ver scheidene Van Leyden's bestonden, die vermoedelijk volstrekt geen familie van elkaar waren. Als beroemdste voorbeelden noemt hij den legist Mr. Philips en den kapelaan Mr. Pieter. Is hem ontgaan, dat Gerard Alewiinszoon, die althans in het kanselarij-ambt een „nacome- ling" van den hier besproken Mr. Gerard was, ook wel met dien naam aangeduid werd2)? De heer W. Wijnaendts van Resandt geeft bruikbare inlichtingen omtrent de stappen, die te nemen zijn, indien men een Genealo gisch onderzoek te Londen wil instellen. Jhr. Mr. F. Beelaerts van Blokland biedt in een studie over Heusdensche schepenzegels een bijdrage tot de kennis der zgn. streekwapens. Ik acht mij gelukkig, dat ik zijn uiteenzettingen nog met een kleinigheid kan aanvullen. Kol. 232 zegt de schrijver, dat de meeste leden van de geslachten Spiering van Wel en Spiering van Aelburg het wagenrad, de wapenfiguur der oude dynasten van Heusden, zonder toevoeging voerden, haalt echter uitzonderingen uit 1401, 1432, 1451 en 1471 aan. Mag ik zijn aandacht erop vestigen, dat Jan Spiering Diederikszoon van Wel3) in 1375 als schepen van Heusden zegelde met het rad, in den rechterbovenhoek gebroken met een vogel 4). Dit is het oudste mij bekende zegel van een drager van den naam Spiering. Jhr. Dr. Th. van Rheineck Leyssius vervolgt zijn Striana, studiën over de zgn. Strijensche geslachten. Na een tegen zijn methode te berde gebracht bezwaar met succes weerlegd te hebben, geeft hij een uit stellige gegevens opgebouwde genealogie van het geslacht Almonde, waarvan de kennis, zooals van de meeste middeleeuwsche Vgl. Th. IlGEN, Sphragistik (1912) 16. 2) Vgl. PH. DE LEYDEN, De Cura Reipublicae et Sorte Principantis, uitgegeven door R. Fruin en P. C. Molhuysen (1900) 212, Cas. XLIX 30; Th. van Riemsdijk, De Tresorie en Kanselarij van de Craven van Holland en Zeeland (1908) 71 n. 1. 3) FBEELAERTS VAN Blokland, Eene Bijdrage tot de geschiedenis van het geslacht Spiering (z. j.) 98, no. II. 4) Algemeen RijksarchiefArchief van het klooster Mariendonk, no. 11 reg. no. 7).

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1933 | | pagina 29