100 ingenomen. Ik geloof trouwens met mijn gemengde gevoelens in goed gezelschap te zijn, ik geloof wel te weten, dat ook Uw gevoelens thans eenigszins gemengd zijn. Te vele jaren heb ik naast U in het bestuur onzer vereeniging mogen zitten om niet te weten, dat U van officieele ontvangsten en toespraken nooit een vriend zijt geweest. Dubbel mogen wij ons gelukkig rekenen, dat U vanmiddag hier hebt willen komen en dat U bereid is ons aan te hooren. Wij hebben vernomen, hoe U vandaag voor een week zijt gehuldigd door alle aan een Rijksarchief verbonden of verbonden geweest zijnde ambte naren, een hulde waaraan zonder uitzondering allen, die in aanmerking kwamen, hebben deelgenomen. Ik heb bij deze huldiging niet aan wezig kunnen zijn, omdat men degenen, die slechts als volontair onder U gewerkt hebben, niet had uitgenoodigd. Ik heb dit persoonlijk betreurd, maar ik heb het heel goed begrepen en volkomen gebillijkt. Anders toch zou van een intieme huldiging geen sprake meer geweest zijn, want hoe weinigen zijn er in Nederland ook aan de gemeente archieven verbonden, die nooit onder U hebben gewerkt en zich niet Uw leerlingen zouden willen noemen. Daarom verheugt het mij zoo, dat ik heden tot U mag spreken uit naam zoowel van de ambtenaren van het Rijks- als het gemeentelijk en waterschapsarchiefwezen en tevens namens zoovelen, die vroeger in archiefdienst geweest zijn of niet liever wenschen dan spoedig in dien dienst te treden, Namens hen allen, voorzoover ze in onze vereeniging georganiseerd zijn, dank ik U van ganscher harte voor alles wat U voor onze vereeniging hebt gedaan. Wij behoeven waarlijk onze vaktechniek niet te hulp te roepen en een archiefonderzoek in te stellen om te weten te komen, wat U alles voor de vereeniging hebt beteekend. Wij weten allen dat U niet alleen tijdens haar geheele bestaan haar lid, gedurende bijna 20 jaren haar redacteur, haar secretaris, haar vice-voorzitter en sinds 12 jaren haar voorzitter geweest zijt, maar U hebt op onze vereeniging machtigen invloed uitgeoefend, U hebt Uw stempel op haar gedrukt en wij kunnen ons haar niet goed zonder U voorstellen. Dat het U mogelijk is geweest een zoo groote plaats in onze orga nisatie in te nemen is niet alleen te danken aan Uw groote en alge meen bewonderde bekwaamheden, maar zeker evenzeer aan de groote liefde, die gij haar steeds hebt toegedragen. Daarvoor is het dat wij U heden onze oprechte en blijvende erkentelijkheid willen uitspreken. Namens al onze nagenoeg 120 leden breng ik U heden een hartelijken groet. Maar laat ik er dit dadelijk en met nadruk mogen bijvoegen.' die is geenszins een afscheidsgroet. Wij hebben er ons hartelijk in verheugd, dat U het U door de laatste Jaarvergadering met algemeene stemmen opgedragen eerelidmaatschap hebt willen aanvaarden; wij 101 vertrouwen, dat wij ook verder op Uw waardevolle adviezen, op Uw zoo gewaardeerde bijdragen in ons orgaan zullen mogen blijven rekenen; wij hopen, dat wij U nog menigmaal op onze Jaarvergaderingen zullen mogen begroeten. Wij wenschen U van harte, aan de zijde van Uw trouwe gade, vele gelukkige jaren van een otium cum dignitate. Wij weten heel goed, dat dit otium voor Uw bezigen en zoo zeldzaam frisch gebleven geest geen ledigheid zal beteekenenwij weten even zeer, dat evenals dit door Uw heele mooie en welbestede leven het geval geweest is, de dignitas blijvend Uw deel zal zijn." Daarop was het woord aan Prof. Dr. G. W. Kernkamp, uit Utrecht, die als Voorzitter van het Historisch Genootschap er aan herinnerde hoe de persoon van Prof. Fruin gedurende bijna een halve eeuw voor dat Genootschap van de grootste beteekenis was geweest, eerst in diens Utrechtsche jaren als Tweede Secretaris, daarna buiten Utrecht onder meer als Spreker op vergaderingen, vervolgens toen Prof. Fruin als Algemeene Rijksarchivaris weder in het Bestuur wilde zitting nemen, en ook als adviseerend lid aan verschillende uitgaven van het Genootschap onschatbare diensten bewees. De daarop volgende spreker was de Heer Mr. J. G. Veltman Fruin, Thesaurier van het Zeeuwsch Genootschap der weten schappen te Middelburg, die als plaatsvervanger van den voorzitter Jhr. Mr. J. W. Quarles van Ufford aan de dankbaarheid van dat genootschap als volgt uiting gaf: „Hooggeachte Heer, Ongetwijfeld daartoe geinspireerd door de tegenwoordigheid van zoovele uitnemende geschiedkundigen, verzoek ik een oogenblik Uw aandacht voor een gebeurtenis, die op 6 April 1910 plaats vond in een der zalen van het te Middelburg gevestigde Zeeuwsch Genoot schap der Wetenschappen, dat ik bij deze gelegenheid te samen met den Heer Meerkamp van Embden de eer heb te vertegenwoordigen. Nu wijlen Mr. Polman Kruseman, toen ter tijd secretaris van het Genootschap, sprak daarbij als volgt „Is hiermede mijn relaas over het afgeloopen jaar ten einde gebracht, ik zou mij aan een grove tekortkoming schuldig maken, wanneer ik U, Mr. Fruin, bij Uw aftreden als Voorzitter niet den welgemeenden dank van alle aanwezigen en van het Genootschap als zoodanig overbracht voor al hetgeen Gij door woord en daad en schrift gedurende het afgeloopen lustrum voor het Genootschap hebt gewrocht, Ik maak mij zelfs niet aan een schijn van vleierij schuldig, ik spreek slechts uit, wat wij allen weten en voelen, wanneer

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1933 | | pagina 9