98 depots, waarvan Gij achtereenvolgens verbonden waart, aan ordening en beschrijving van archieven gedaan hebt. Dit vormt op zichzelf reeds een eerbiedwaardig werkde inventarissen en andere geschriften op archiefgebied, die door Uw hand het licht zagen, maken een gansche reeks uit. Maar het is U tevens gegeven geweest het Nederlandsch archiefwezen in algemeenen zin te dienen en vooruit te brengen. Als lid van het oude driemanschap Feith-Muller-Fruin, waarvan Gij thans de eenig overgeblevene zijt, hebt Gij Uw deel gehad in de totstandkoming van de bekende Handleiding. Dit geschrift, waarvan de vervaardigers in een woord vooraf den lezer waar schuwden, dat het een vervelend boek en een kleingeestig boek zou zijn, is nog altijd meer dan zijn gewicht in goud waard, omdat het een codificeering heeft gebracht van de wetenschappelijke en technische beginselen, waarnaar de archiefverzorging in Nederland dient plaats te hebben. Er is ook andere algemeene verdienste, die uitsluitend op het credit van Uw persoon geboekt mag worden. Gij, zelf systematicus en van iederen archiefambtenaar vragend, dat hij dit in de eerste plaats is, hebt in ons archiefwezen zelf vastheid van systeem weten te brengen. Gij bracht niet alleen ordening in het Algemeen Rijksarchief en versterktet zijn positie en die van het Algemeen Rijksarchivariaat, maar Gij zijt het bovenal, die bevorderd hebt, dat de geheele archief- verzorging in Nederland een wettelijke regeling heeft verkregen. Nieuw was de gedachte hieraan niet; reeds in 1858 was in de Tweede Kamer de wenschelijkheid van een archiefwet uitgesproken en had Bakhuizen van den Brink een ontwerp gemaakt. Maar het Nederlandsch Gouvernement pleegt niet over één nacht ijs te gaan en zoo is het voor U, meer dan een halve eeuw later, weggelegd geweest Uw doorzettingsvermogen aan die zaak te geven. Gij hebt in de voor bereiding en uitwerking van de Archiefwet 1918 en haar latere wijziging een zoo persoonlijk aandeel gehad, dat Uw naam hieraan voorgoed verbonden verdient te blijven. Lang geleden het was na het heengaan van Jhr. Van Riemsdiik, toen de aanwijzing van een opvolger uitbleef gebeurde het, dat iemand uit de provincie, in Den Haag komend en er sprekend met een der hoogstgeplaatsten in den Regeeringskring, zei: „Ik begrijp niet, dat zooiets zoolang moet duren; het gaat ten slotte toch maar om papier en om een kalm vak." De toegesprokene, een oolijkert, wreef zich in de handen en antwoordde: „Het klinkt vreemd, meneer; of het in de lucht van dat papier zit, weet ik niet, maar een feit is, dat ik nauwelijks één ander dienstvak ken, waar zooveel temperament, zooveel agressief heid, zooveel gisting des bloeds is als juist bij dat rustige archief wezen. Het komt bij een leider hiervan niet alleen op bekwaamheid 99 aan, maar ook op takt en nog allerlei andere persoonlijke eigen schappen." Het Universiteitsonderwijs had toen voor de bezetting van een professoraat juist beslag gelegd op U. Dat de Regeering toen gevraagd heeft, juist U voor het archiefwezen terug te winnen, waarin zij ten slotte gelukkig geslaagd is, zal niet in de laatste plaats hieraan te danken zijn, dat zij in U ook die persoonlijke kwaliteiten aanwezig wist. Het einde van den mij toegemeten tijd nadert. Wanneer bij een gelegenheid als deze van Regeeringswege gesproken wordt, spitst het auditorium tegen het slot in den regel de ooren en ver wacht met welgevallen en instemming zekere sacramenteele bewoor dingen, waardoor ook de meest vervelende officieele speech nog enthousiasme kan ontketenen „Het heeft H. M. de Koningin behaagd Helaas kan ik ze niet meer laten hooren; de kans op deze pointe is mij ontnomen; de hooge Koninklijke onderscheiding, waarmede Uw verdiensten van Regeeringswege geëerd zijn en waarmee wij allen zoo van harte hebben ingestemd, is U reeds geworden. Maar Minister Terpstra, die buitenslands is en dus tot zijn leedwezen niet zelf hier kan zijn, dröeg mij op hier nog eens met nadruk te onderstrepen de dankbaarheid van het Nederlandsch Gouvernement voor U en Uw zegenrijk werk en daaraan toe te voegen de betuiging van Z.E. persoonlijke hoogachting voor U. En zoo eindig ik dan, Professor, met U toe te wenschen, dat voor U met Mevrouw en met allen, die verder de Uwen zijn, nog vele jaren van welverdiende rust mogen overblijven." Vervolgens was het woord aan den Voorzitter van de Vereeni- ging van Archivarissen Dr. W. Moll. Hij vertolkte zijn gevoelens in deze woorden: „Waarde Heer Fruin, Nu ik hier in mijn kwaliteit van voorzitter van de Vereeniging van Archivarissen in Nederland naar voren treed, doe ik dat werkelijk niet zonder de bij een dergelijke gelegenheid klassieke gemengde gevoelens. Eenerzijds met een gevoel van verlegenheid, nu ik hier de tolk moet zijn van onze vereeniging, waarvan U gedurende zoo vele jaren en tot zoo kort geleden zelf de welsprekende voorzitter zijt geweest. Maar anderzijds verheugt het mij ten zeerste, dat juist ik het zijn mag, die ook door banden des bloeds en der dankbaarheid aan U ben verbonden, die U hier hulde mag brengen uit naam van onze Vereeniging van Archivarissen. Er is hier zeker geen vereeniging vertegenwoordigd, die meer aan U te danken heeft, die meer Uw troetelkind geweest is en die in Uw hart belangrijker plaats heeft

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1933 | | pagina 8