162 163 tractaat van Parijs daarvan werd gescheiden, en de souvereiniteit van dat zuidelijk deel aan hem als Souvereinen Vorst werd aangeboden en door hem aanvaard. Het Tweede Hoofdstuk behandelt het: Bestuur van het Koninkrijk (1815—1831). Het is wel merkwaardig, dat inderdaad op 17 September 1823 (zie blz. 20) een Raad van Administrateurs bij het Departement van Binnenlandsche Zaken werd ingesteld, vooral als adviseerend lichaam benoemd, maar dat van dé werkzaamheden van dien Raad als college, geen enkel spoor is te ontdekken. De Minister zou voorzitter zijn, de secretaris-generaal secretaris; bij af wezigheid van den Minister zou de oudste Administrateur hem als voorzitter vervangen. Alles was dus goed voorbereid en nauwkeurig geregeld, ook wat de werkzaamheden van dien Raad betrof, maar er is tot dusverre niets gevonden, waaruit blijkt dat die Raad als college ooit bijeengekomen is. Wel brachten de Administrateurs op zich zelf advies aan den Minister uit, wel werden zij belast met de nadere uitvoering van Koninklijke besluiten, maar, zooals reeds gezegd, uit niets blijkt van een gezamenlijk optreden. Indertijd heb ik kunnen aantoonen, dat de door de Administrateurs aan den Minister uit gebrachte adviezen door daarin aangebrachte wijzigingen pasklaar werden gemaakt als minuut van de door den Minster aan den Koning verstrekte rapporten. De hoofdstukken III, IV, V en VI behandelen achtereenvolgens de: Grenzen van het Koninkrijk, de: Verdeeling van het Koninkrijk in provinciën, de: Besturen der provinciën, en de: Hoofdverdeeling van sommige provinciën. Zij geven geen redenen tot opmerkingen. Overigens kan men den inhoud van het werk voldoende leeren kennen uit de inhoudsopgave. Alleen wil ik ten opzichte van hoofdstuk VII: Steden en plattelands gemeenten nog een enkele opmerking maken, volstrekt niet bedoeld om daarmede de aandacht te vestigen op een onnauwkeurigheid, maar alleen om te doen zien, hoe bij het verwerken van de tallooze ge gevens vergissingen kunnen begaan zijn. Op blz. 73 wordt aangevangen met de vermelding van „de wijzigingen van beteekenis, van 1815 tot 1831 in de verdeeling in gemeenten en in hare grenzen gebracht". Nu wordt op blz. 82 een besluit van 10 April 1815 vermeld, dat verschillende wijzigingen voor het zuidelijk deel der provincie Holland aangeeft. Inderdaad is door den Koning op dien dag een beslissing genomen, maar waarbij een desbetreffend voorstel van Gedeputeerde wordt teruggezonden ter nadere overweging. Het Koninklijk besluit, dat de wijzigingen vaststelt is van 7 Maart 1816, nr. 13. In hoofdstuk XII: Bestuur van het Koninkrijk sedert 1831 wordt op blz. 159 vermeld, dat de afdeeling Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen aan Binnenlandsche Zaken werd verdeeld in de af- deelingen 1. Onderwijs en 2. Kunsten en Wetenschappen, en wel op 5 Juni 1875 (met ingang van 1 Juli). Eigenaardig is, dat nimmer is kunnen worden gevonden een besluit van die splitsing, maar alleen het besluit, waarbij jhr. mr. V. E. L. de Stuers benoemd werd tot hoofd der afdeeling Kunsten en Wetenschappen. Deze afdeeling kwam overigens al gedurende een lange reeks van jaren als afzonderlijke afdeeling in de staatsbegrooting voor. Eindigende wil ik besluiten met de opmerking, dat het werk een kostbare vraagbaak is voor hen, die iets willen weten omtrent de inrichting van het staatsbestuur en meer geeft dan eigenlijk wel noodig was voor de toelichting van kaart 14 der Atlas. Het is mis schien maar aan weinigen bekend, dat S. Dassevael, die eerst vele jaren een ambt had bekleed bij het archiefwezen, doch het allerlaatst secretaris van de Algemeene Rekenkamer is geweest, bezig was met het verzamelen van bouwstoffen voor een geschiedenis van het Nederlandsch Staatsbestuur van 1795 af. Het in grootschen stijl op gezet plan was voorbestemd om nooit tot uitvoering te komen, aangezien deze verre boven de krachten van een enkele persoonlijk heid zou gaan. Het werk zou meer hebben gegeven dan dat van Ramaer. Het schijnt de bedoeling van Dassevael te zijn geweest, ten minste voor zoover uit de nagelaten gegevens mag worden opgemaakt, om uit te werken op welke wijze de staat of overheid de aangelegen heden betreffende bemoeienissen die hij zich had aangetrokken, heeft behartigd. Voor archiefonderzoek zou dit werk een schat van belang rijke gegevens hebben kunnen bevatten, in zooverre het duidelijke aanwijzingen zou hebben gegeven in welke archieven over eenig bepaald onderwerp te zoeken ware. Het werk van Ramaer zal echter voor een niet onbelangrijk deel ook in deze behoefte voorzien. C. C. D. EBELL. J. Ph. de Montê ver Loren, De Historische Ontwikkeling van de begrippen Bezit en Eigendom in de landsheerlijke rechtspraak over onroerend goed in Holland. Utrecht, Kemink en Zoon N. V., 1929. Het is reeds ruim drie jaren geleden, dat de Heer De Monté ver Loren zich den graad van doctor in de rechtswetenschap ver wierf op het proefschrift, waarvan de titel hierboven staat. Het was de wensch van den redacteur van dit tijdschrift, dat ook hierin alsnog een bespreking van dit boek zou verschijnen, die door allerlei omstandig heden buiten zijn wil reeds te lang achterwege gebleven was. Voor

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1933 | | pagina 40