146
archiefambtenaar der eerste klasse hebben afgelegd, heeft er een geen
universitair examen gedaan, terwijl er vier-en-twintig van hen juristen
zijn (van wie één ook historicus is); van de overige negentien zijn
er minstens zes historici(-cae)van classici, archaeologen, romanisten,
enz. onder hen zijn mij geene voorbeelden bekend, al geef ik gaarne
de mogelijkheid, dat er een enkele onder hen schuilt, toe. Bovendien
komt het mij voor dat zulks eventueel, wel verre van verwerpelijk
te zijn, aan de veelzijdigheid van den archiefkring als geheel slechts
ten goede zou komen.
Ook van hen, die van de door den heer Steur t.a.p. gesignaleerde
overgangsbepaling van het Academisch Statuut gebruik hebben ge
maakt heeft, voorzoover mij bekend is, niemand de archiefloopbaan
gekozen.
Ten slotte wijs ik den heer Steur nog op de mogelijkheid, die
het Academisch Statuut voor personen boven de 30 jaar opent om
onder bepaalde voorwaarden ook zonder het einddiploma van een
gymnasium te bezitten universitaire examens af te leggen. Ook een
enkele archivist heeft daarvan gebruik gemaakt door na het verwerven
van het eerste-klasse-archiefdiploma nog een candidaats- en daarop
een doctoraalexamen in de faculteit der rechtsgeleerdheid af te leggen.
Op deze wijze ontsloot zich ook voor hem en zal zich voor zijne
navolgers ontsluiten de poort tot alle voor bezitters van het archief-
radicaal eerste klasse gereserveerde archiefbetrekkingen, tot die van
Algemeen Rijksarchivaris toe.
j. J. BEYERMAN.
Over enkele kenmerken van het clossierstelsel.
Het artikel van Prof. Fruin in de eerste aflevering van jaargang
1932/1933 van het Ned. Archievenblad (bladz. 25 en volg.) getiteld:
De ordening der losse stukken van het archief geeft mij
aanleiding tot enkele opmerkingen.
Het betreft in hoofdzaak de motiveering van Prof. Fruin, dat het
dossierstelsel mogelijk is geworden door de nieuwe techniek, waardoor
gebruik kan worden gemaakt van doorslagen en afdrukken door middel
van de cyclostyle.
Hoe ook gedacht moet worden over de toepassing van het
dossierstelsel voor de oudere archieven, voor het tegenwoordig
archief zou het dossierstelsel ook zonder de moderne hulpmiddelen
toepassing vinden. Het maken van afschriften van brieven acht ik,
enkele gevallen uitgesloten, voor de archiefordening niet noodig en
niet gewenscht. Bij de raadpleging van het archief dient men de
147
origineele stukken te raadplegen en geen afschriften. Een bezwaar
tegen het dossierstelsel zou kunnen zijn, dat bij de indeeling van de
dossiers in het archief dikwijls een keuze moet worden gedaan
tusschen onderwerpen die in één zaak zijn behandeld. De ordening
van de zaken (dossiers) geschiedt in den regel naar het onderwerp.
Zoo het door Prof. Fruin aangehaalde voorbeeld van schoolbouw en
grondaankoop, dat er in de meeste gevallen toe leidt, dat de twee
onderwerpen niet zijn te splitsen. Nu veronderstelt Prof. Fruin dat in
zulk een geval afschriften worden gemaakt van de stukken betref
fende den grondaankoop, om zoodoende op het onderwerp „eigen
dommen" ook een dossier te kunnen vormen. Behalve dat deze
methode veel te omslachtig zou zijn het is niet voldoende
afschriften te hebben van de verzonden brieven, ook van de inge
komen brieven zouden afschriften moeten worden gemaakt zou
het bezwaar ontstaan dat op een of meerdere plaatsen (afhangende
van het aantal onderwerpen in een correspondentie behandeld) niet
anders werd aangetroffen dan afschriften. Om de origineele stukken
te raadplegen - en dit lijkt mij beslist noodzakelijk - zou men toch
weer moeten teruggrijpen naar het dossier, dat de origineele stukken
bevat. In de praktijk wordt dit dan ook op een eenvoudige wijze
opgelost, n.l. door in den inventaris der dossiers een verwijzing te
plaatsen. Bij de dossiers betreffende den grondaankoop komt dus in
dit geval in den inventaris de vermelding, dat bedoelde grondaankoop
is te vinden in het dossier van den schoolbouw.
Verder meen ik dat de uitdrukking „in het dossier betreffende
gemeente-eigendommen den indruk zou kunnen geven dat er slechts
één dossier (map) aanwezig is, waarin al de correspondentie betreffende
gemeente-eigendommen is geborgen. Iedere zaak, een eigendoms
aangelegenheid rakende, vormt een dossier, zoodat in een archief
b.v. van een gemeente in den regel taliooze eigendomsdossiers aan
wezig zijn. Daarom zouden de afschriften van een bepaalde zaak
ook een eigen verzameling moeten vormen en hieruit blijkt dan ook
weer, hoe omslachtig deze methode van werken zou zijn.
Ten slotte wil ik er nog de aandacht op vestigen, dat niet iedere
eigendomsaangelegenheid een eigen m a p noodig heeft. Verschillende
soortgelijke zaken kunnen zonder bezwaar in één map worden ver
zameld (dan wordt gesproken van een verzamelmap), doch de stukken
van iedere zaak worden bijeengevoegdter onderscheiding van deze
zaken worden dan in den regel scheidingsbladen in de map aangebracht.
Ik hoop hiermede in het kort een beeld te hebben gegeven van
de toepassing van het dossierstelsel voor de prakti]k der administratie.
P. NOORDENBOS.