140
verheugt, maar overigens zal hij niet veel eisen stellen. Zelf heb ik
ondervonden, dat men heel wat meer nodig heeft dan kennis van
en geschiedenis. Nadat ik een kerkelik gymnasium had bezocht
waar vooral de grootste zorg aan de klassieke opleiding werd be
steed, genoot ik gedurende acht jaren hoger onderwijs (wijsbegeerte,
erkgeschiedems, godgeleerdheid en aanverwante vakken), waarna ik
mij bij voorkeur toelegde op geschiedenis en artiekelen schreef in
Arcnivum Franciscanum Historicum, De Katholiek en andere weten
schappelike tijdschriften. Daar ik ook handschriften en archiefstukken
had uitgegeven, meende ik wel wat te weten van archieven, maar
toen ,k leerling der toenmalige Archiefschool was en werkte op het
Algemeen Rijksarchief, kwam ik tot de bevinding, dat ik een totaal
verkeerd begrip had van een archief, een inventaris ervan enz Zo
dacht ik, dat een chronologiese regestenlijst een archiefinventaris was I
En nu zou iemand, die slechts het gymnasium heeft doorlopen, aan
stonds rijp zijn om archivist te worden? Kom, kom!
Niettemin geloof ook ik, dat de huidige regeling kan en moet
verbeterd worden. In alle bescheidenheid geef ik mijn inzichten, die
ik voor de beredeneerde opvattingen van meer deskundigen aanstonds
terugneem.
Allereerst meen ik, dat wetenschappelike archiefambtenaren, zeer
zeker die der eerste klas, niet slechts op papier, maar inderdaad
wetenschappelike mannen en vrouwen moeten zijn. Iemand echter,
die slechts „over een behoorlijke dosis Latijn beschikt en leeraar M. O.
Geschiedenis is" (blz. 37), noem ik nog zo maar niet een weten
schappelik mens. Zo iemand heeft veel van buiten geleerd, maar zal
ikwels nog, wat de ouden noemden, de scientia missen. Dit weet
prof. dr W. Mulder, op blz. 36 genoemd, ook heel goed. Tot een
wetenschappehk mens moet men opgeleid worden, want wetenschap-
pe ike autodidakten zijn hoge uitzonderingen. Of verwacht men, dat
juist deze zeldzame vogels archivist zullen worden, al zat er in het
verleden misschien wel eens een in een archief? Dat nu lang niet
a en die een diploma M. O. bezitten, wetenschappelike mensen zijn,
staat voor mij vast. Zeker, zij hebben hard moeten blokken, hadden
dikwels een zwaardere vuurproef te doorstaan dan de hogeschool
studenten, maar hebben niet geleerd sistematies en zelfstandig te
werken, z„n slechts afgericht voor het eksamen om zo spoedig mogelik
een leraarsbaantje te bemachtigen. Hiermee wil ik echter niet te
verstaan geven, dat omgekeerd alle hogeschoolstudenten wetenschap
pelike mensen worden, die in staat zullen zijn sistematies en zelf
standig te arbeiden. Het lijkt er, helaas, niet op. Zolang in tegenstel-
ng met hier en daar m het buitenland het bijwonen van de kolleges
141
niet verplicht is en men z'n akademiese graden kan halen zonder ooit
onder het gehoor van een hoogleraar gewest te zijn, zolang vooral
vele juristen zich klaar laten stomen door repetitoren, heb ik nog geen
waarborg, dat akademiese graden inderdaad tot bewijs van weten-
schappelikheid strekken. Maar wie integendeel geregeld kollege liep
en zich met liefde aan zijn vak gaf, zal eer een wetenschappelik man
zijn dan hij, die een diploma M. O. in zijn zak draagt. Men bedenke
bovendien, dat er na het doktoraal nog een afzonderlike teoretiese
en praktiese opleiding tot wetenschappelik archiefambtenaar moet
volgen, al is de Archiefschool dan ook wegens omstandigheden van
algemene aard tijdelik gesloten.
Te onzaliger ure heeft men de verplichte klassieke vooropleiding
van de aanstaande juristen over boord gegooid. Eindeksamen H.B.S.
met een aanvullend eksamen Latijn en Grieks van weinig betekenis
noem ik geen klassieke opleiding. De schrijvers der klassieke oudheid
leren de jongelui reeds denken. Gelukkig ben ik lang niet de enige,
die de klassieke vooropleiding van juristen (en dus ook van alle
wetenschappelike archiefambtenaren der eerste klas) weer in ere her
steld wil zien. Steeds meer hoogleraren en andere deskundigen pleiten
voor het herstel der klassieke opleiding. Allertreurigst is dan ook de
Latijnkennis van vele jonge juristen, met het gevolg, dat zij geen
inzicht hebben in het Romeins Recht en niet dan na veel struikelen
begrip krijgen van ons zaken- en verbintenissenrecht. Niet een enkele
maal, maar zeer dikwijls kwamen medestudenten mij vragen, wat de
eenvoudigste teksten van Gajus en Justinianus eigenlik inhielden!
Grondige kennis van het Latijn is bovendien noodzakelik, wijl in
de archieven van het Rijk, oude steden en kerkelike instellingen zeer
vele stukken voorkomen, die nu juist niet in het eenvoudigste Latijn
zijn opgesteld. En juist van deze archieven moeten of dienen aitans
de beheerders wetenschappelike archiefambtenaren der eerste klas
te zijn. Maar wat weten leraren M. O. en zelfs verscheidene juristen
van Latijn? Daarom hoop ik, dat nimmer worden toegelaten tot het
afleggen van het eksamen der eerste klas Ieraren M. O., doktoren in
de handelswetenschappen en Indologen, die zeer zeker hoogst geleerde
mannen kunnen zijn, maar geen opleiding genoten om bekwame archi-
visten te worden, in slaat om oude archieven te ordenen en te be
schrijven. Indien b.v. een doktor van de Rotterdamse Handelshoge
school beproeft een kloosterarchief te ordenen, dan brengt hij er
even veel van terecht als ik van boekhouden, d.w.z. niets. En er zijn
nog zo vele archieven van kloosters en kerkelike instellingen te orde
nen en te beschrijven! Ik durf nog verder te gaan en zelfs te vragen,
dat ook juristen, die geen gymnasium hebben gevolgd, en ietterkun-