108 was het destijds moeielijk, ja onmogelijk tot een beslist resultaat te komen. Later heeft sor. evenwel vaak de betrekkelijke juistheid van het andere standpunt van zijn tegenstander moeten erkennen. Na het reeds gezegde is het ook duidelijk, dat spr. het bijzonder waardeert, dat zoovelen ook buiten den kring van de eigenlijke archivarissen aan deze huldiging wilden deelnemen. Een bijzonder woord van dank brengt spr. tenslotte nog aan de Vereeniging „de Nederlandsche Leeuw", die het initiatief in deze wel heeft willen nemen, en het is spr. ook een bijzonder voorrecht die Vereeniging tevens te mogen gelukwenschen met de dubbele Koninklijke onderscheiding, die èn haar zelf èn den Redacteur van haar Tijdschrift in de afgeloopen week mocht ten deel vallen/' Na deze woorden van Prof. Fruin zelf maakten vele der aan wezigen gebruik van de gelegenheid om Prof. Fruin, Mevrouw Fruin, en de verdere familieleden persoonlijk de hand te drukken, terwijl men daarna nog geruimen tijd aangenaam bijeen was. Tot zooverre het zoo getrouw mogelijke verslag van de mutatie in het Algemeen Rijksarchivariaat op 1 Januari 1933 en van hetgeen er bij het afscheid van Prof. Fruin op 31 December 1932 en 7 Januari 1933 is gesproken. Wij willen hieraan nog toevoegen, dat een gunstig teeken des tijds ditmaal, in tegenstelling met vroegere jaren, door de groote pers aan dit voor ons vak zoo belangrijke gebeuren meer dan gewone aandacht is geschonken. Het ligt niet op onzen weg dit alles in ons blad over te nemen, ook niet den inhoud van het overigens zeer lezenswaarde interview met Prof. Fruin, dat op Oudejaarsdag in de geheele pers de rondte heeft gedaan. Een uit zondering maken wij met het volgende stuk in De Telegraaf van 31 December 1932, dat blijkens de onderteekening door Prof. Dr. H. Brugmans is geschreven: „Het koninklijk besluit, waardoor aan Fruin op zijn verzoek eervol ontslag wordt verleend als Algemeen Rijksarchivaris, is tegelijk de benoeming van zijn opvolger. Het zal moeilijk genoeg zijn dezen uitnemenden man te vervangen op de plaats, die hij vele jaren met eere heeft ingenomen. Zelden toch is iemand tot hooge functie opgeklommen, die zoo volkomen voegde in het ambt, dat hij be kleedde. Door iedereen als zoodanig erkend, was hij de eerste der Nederlandsche archivarissenzijn moreel gezag als zoodanig was geheel evenredig aan zijn officieele positie. Reeds voordat Fruin aan het hoofd van het Algemeen Rijksarchief werd geroepen, was zijn 109 prestige als wetenschappelijk archivaris onbetwist. Hij behoorde tot degenen, die de nieuwe beginselen van archiefordening en -beschrijving in ons land hebben geformuleerd en ook in de praktijk hebben toegepast. Met S. Muller F.zn. en J. A. Feith heeft hij die beginselen neergelegd en uitgewerkt in de thans algemeen bekende en toegepaste Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven. Deze Handleiding was iets geheel nieuws en is dan ook in verschillende talen vertaaldin deze materie heeft Ne derland, ook dank zij Fruin, de leiding genomen, wat ook in het buitenland algemeen is erkend en gewaardeerd. Fruin is inderdaad een geboren archivaris, dat wil op dit gebied zeggen, een geboren organisator. Natuurlijk is hij daarnaast een grondig historicus; anders dan gedoubleerd met een historicus laat zich een wetenschappelijk archivaris ook nauwelijks denken. Zijn dissertatie over de geschiedenis van Westerwolde, waarmede hij in 1886 te Leiden promoveerde, was een historische studie, rechts-historisch als men wil, maar toch ook zoo geheel in de lijn van zijn grooten oom en naamgenoot, den Leidschen historicus. Aan dezen ouderen Robert Fruin heeft hij on getwijfeld ook veel te danken voor zijn wetenschappelijke vorming. Toch ging hij niet den weg op, dien deze bij den aanvang van zijn loopbaan was ingeslagen het archiefwezen had hij al spoedig onder kend als het terrein van zijn roeping en zijn kracht. Want al is hij historicus geworden en gebleven, wil men, rechts-historicus, Fruin was toch wel naar aanleg en ontwikkeling vooral archivaris en dat, zooals vanzelf spreekt, naar de moderne beginselen der archivistiek. Kort na zijn promotie werd hij commies-chartermeester aan het Rijks archief in Utrecht, onder de beproefde en ook bezielende leiding van Muller. In 1894 werd hij Rijksarchivaris in Zeeland, waar hij zich in zijn volle kracht kon ontplooien. Reeds in Utrecht waren een aantal inventarissen van zijn hand verschenen; maar in Zeeland, waar het Rijks archief wat verwaarloosd was, heeft hij zijn sterk organiseerend talent kunnen inzettende eene inventaris na den anderen kwam de schatten van het Zeeuwsche Rijksarchief naar voren brengen. Deze inventarissen waren modellen van archiefbeschrijving; zij bewezen met de practijk, dat de beginselen van de handleiding goed en deugdelijk waren; onder zijn kundige hand bleek een archief meer te zijn dan een verzameling belangrijke historische documenten, maar een organisch geheel, dat dan ook als zoodanig moest worden beschreven. Zestien jaar is Fruin in Middelburg gebleven; toen riep de hoofdstad hem tot zich als hoogleeraar in de encyclopaedie van 't recht en het oud-vaderlandsch recht. Dat hij op dien zetel ten volle recht had, zal niemand ont kennen en evenmin, dat hij dien naar waarde en met waardigheid

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1933 | | pagina 13