78 J. N. PATTIST. 79 beschouwingen over de indeeling en catalogiseering dezer archivalia, maar wil er alleen dit van zeggen, dat ze voor mijn doel, bestudee ring van de kerkelijke toestanden in Zeeuwsch-Vlaanderen in den Franschen tijd, een uitstekende gids waren. Steeds dekten de om schrijvingen der door mij opgevraagde nummers den inhoud der bundels, die in chronologische volgorde de daarin verzamelde stukken bevatten. In dit prefectuurarchief is nog heel wat van belang voor het in 1794 al bij Frankrijk gekomen Zeeuwsch-Vlaanderen te vinden. Als voor archivalia ook geldt, dat „de proef op de pudding het eten ervan is", dan is deze pudding uitstekend bereid en goed verteerbaar. Hoewel op 't door mij bezochte Gentsche Rijksarchief in letter lijken zin er geen woord Fransch meer bij is, is deze inventaris, zoo als in het voorwoord wordt medegeeld, in 't Fransch gesteld, omdat dit de voertaal van de prefectuur-administratie was. (Prof. mr.) A. S. de Blécourt, Kort begrip van het Oud-Vader- landsch Burgerlijk Recht, 3e druk, 1932. Bewijsstukken, behoorend bij het Kort Begrip: dee! I, 1924deel II, 1926. Groningen, j. B. Wolters' uitgeversmaatschappij. In 1931 heeft de schrijver van het hierboven genoemde werk ons archivarissen, en in het bijzonder den juristen onder ons, aange raden, het Oud-Nederlandsche privaatrecht wat meer binnen onzen gezichtskring te betrekken De lijsten met regesten van oorkonden, gelijk deze sinds de aansporing van 72 der Handleiding vrij alge meen plegen te worden bewerkt, hadden hem hiertoe aanleiding gegeven. Uit een in den vorigen jaargang van dit blad 2) nog geci teerd artikel van mr. S. Muller Fz. blijkt, dat men deze regestenlijsten aanvankelijk alleen ten nutte der historici, en vooral dan voor hen, die de geschiedenis der Middeleeuwen beoefenen, had bedoeld. Aan de belangen der rechtshistorici heeft men in den beginne niet gedacht. Vergis ik mij, of hangt dit samen met de oude opvatting, die alleen in keurboeken en dergelijke de rechtsbronnen bij uitnemendheid zag, en is men eerst in een later tijdperk ook oorkonden betreffende de rechtspraak en niet slechts de wetgeving als belangrijke kenbronnen voor de rechtsgeschiedenis gaan beschouwen? Hoe dit zij, de klacht van prof. De Blécourt omtrent den onvoldoenden inhoud der regesten zou, althans voor de oudere archiefinventarissen, misschien kunnen Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, 1931, blz. 189. 2) Blz. 110. worden verklaard uit de bedoeling der bewerkers zich aan het historisch onderzoek dienstbaar te maken. In dit verband zou men den bekenden strijd aangaande de voor opleiding der archivarissen wederom ter sprake kunnen brengen. Er is, eveneens in den vorigen jaargang van het Archievenbladher innerd aan de beslissing van het Brusselsche congres in 1910, welke met groote meerderheid van stemmen aan de historische boven de juridische vooropleiding de voorkeur heeft gegeven, eene voorkeur, die in de definitieve regeling ten onzent niet meer tot uiting is gekomen. De stelling, dat een archivaris geene rechtsgeleerde adviezen behoeft te kunnen uitbrengen 2), is, voorzoover ik kan nagaan, niet op het Brusselsche congres uitgesproken. Met reden, naar ik meen. Hebben de historici onder ons nooit een advies over een onderwerp van juridischen aard behoeven uit te brengen? Is hun tijdens hun ambtstaak nooit eene kwestie over eene vicarie in den weg gekomen, een geschil over een uitweg of ander servituut, eene markekwestie, een twist over een veerrecht om slechts enkele onderwerpen te noemen, gezwegen dan nog van de collatie-, tiend- en jachtrechten, die in vroegeren en Iateren tijd menige vraag hebben doen rijzen? Het zou interessant zijn, indien men een onderzoek kon instellen, wien de opstelling van een dergelijk rapport beter afgaat, den jurist of den historicus. De kwestie van de vooropleiding komt hier weder om den hoek kijken, maar deze strijd behoeft thans niet opnieuw te worden geopendde wetgever heeft er voor ons land een einde aan gemaakt. Voor den archivaris nu, die een rapport van juridischen aard als bovenbedoeld te geven heeft, is het Kort Begrip van prof. De Blécourt een uitnemend hulpmiddel om zich over zijn onderwerp te orienteeren en zich op de hoogte te stellen van de algemeene beginselen, welke uit de verschillende, in diverse deelen van ons land gegolden hebbende^ rechtsregels vallen te distilleeren. Was de eerste druk van dit werk nog alleen voor studenten bestemd, evenals de tweede, die in omvang en ook in inhoud van den eerste verschilde, deze derde druk heeft een aanmerkelijke uitbreiding ondergaan. Zoo is het werk voorzien van een Inleiding3), die den aankomenden student, en ook, zou ik willen aanvullen, den historisch geschoolden archivaris, de eerste beginselen der juridische wetenschappen bedoelt bij te brengen. Blz. 107. 2) Vgl. Nederlandsch Archievenblad, 1931/32, blz. 107. 3) Ik merk op, dat het middeleeuwsche Corpus juris canonici niet eene codi ficatie is in den zin, waarin wij dit woord tegenwoordig gebruiken, en dat men dus niet zeggen kan, dat het canonieke recht in het Corpus iuris was gecodificeerd (blz. 28)

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1933 | | pagina 45