22
verricht deze openingsplechtigheid niet alleen met het obligate welkom,
dat ik U gaarne en met groote warmte uit den gemeenschappelijken
bestuursboezem toestoot, maar ook met de betuiging van mijn per
soonlijke vreugde, dat ik, nu ik voor de eerste en laatste maal op
den voorzitterszetel troon, dit kortstondig hoogtepunt mijner glorie
mag beleven in de stad Utrecht, waaraan zich de oudste, haast pre
historische herinneringen van onze afdeeling vastknoopen en waar
ik, met den vriendschappelijken, doch koelen blik van een Rijks
ambtenaar, haar wording heb mogen gadeslaan. In Utrecht toch is
ten jare 1920 de jonge bond van Gemeente-archivarissen, die de vak
belangen wilde behartigen buiten het verband der algemeene Ver.
van Archivarissen, te niet gegaan om eerlang binnen de Vereeniging
als Afdeeling van Gemeente- en WaterschaDsarchiefambtenaren te
herrijzen. Zoo herrees eens, naar Ge weet, de Phoenix uit zijn asch.
Maar ditmaal bleek de herboren vogel toch een ietwat gekortwiekte
phoenix, aan wien het niet gegeven zou zijn met koenen wiekslag het
wijde uitspansel van den gemeente- (c.q. waterschaps-) archiefhemel
te doorklieven. Hem werd binnen de kooi der materie een beperkt
vliegveld toegewezen; en toen hij daaruit trachtte weg te vliegen,
heeft de Ver. met een nieuwen spijl van een gedwongen wetswijziging
hem even deugdelijk als droeflijk ingesloten.
Binnen die werkingsspheer dan heeft de afdeeling sinds de op
richting, waarover ik sprak, haar heldendaden verricht. Ik behoef die
niet op te sommen; gij kent haar, en in ieder geval heb ik niet tot
taak een jubileumsrede uit te spreken, maar slechts om verslag te
doen van onze werkzaamheden in het afgeloopen jaar. Getrouw aan
dien plicht wil ik U dan aanstonds mededeelen, dat aan gezegde
heldendaden in dit jaar geene nieuwe zijn toegevoegd. Wij zijn niet
geroepen noch hebben ons geroepen gevoeld om ergentwaar met
pleidooi of advies in te grijpen. Geen Uwer zal daaruit de slotsom
trekken, dat de materiëele toestand der archivarissen overal roos
kleurig of althans bevredigend is, en dat een verlangen naar wijziging
rederlijkerwijs nievers in den lande kan bestaan. Wij weten wel beter.
De tijd is zeker lang voorbij, dat wij bij de volkstelling in één groep
werden ondergebracht bij kermisgoochelaars en beroepsworstelaars,
maar eenige affiniteit met die oude vrienden gevoelen wij nog altijd,
als wij voor de taak staan tusschen wedde en levensstandaard een
verdraagzame harmonie tot stand te brengen. Dan wordt in menige
archivistenstulp nog behendig gegoocheld en zwaar geworsteld. En
deze tijd van overheidsbezuiniging is niet geschikt om in den stoffelij-
ken levenskamp verlichting te brengen. Maar het zijn niet byzonderlijk
de archivarissen, aan wie deze dagelijksche strijd is opgelegd. De
23
stormen, die ons hebben beroerd en die nog dreigen aan te zwellen
in drukkende kracht, waaien gelijkelijk over ons en over onze mede
ambtenaren, en zoolang zij dat blijven doen, moeten zij niet door ons
groepje alleen, maar door een grootere gemeenschap van ambtenaren
worden opgevangen en gekeerd. Wij zijn te dien einde aangesloten bij
de Centrale van Hoogere Gemeente-ambtenaren, welker Vereenigings-
raad ik als Uw vertegenwoordiger pleeg bij te wonen. Ik heb daar
met aandacht de besprekingen gevolgd, maar nimmer reden gehad
een bepaalden archivistenmond op te zetten.
Byzondere gevallen, die leden van ons corps zouden kunnen raken,
blijven natuurlijk in eerste instantie aan ons voorbehouden. Maar zij
hebben zich in dit jaar niet voorgedaan. Onze Vlissingsche ambt
genoot, wiens positieregeling ons in de voorgaande jaren heeft bezig
gehouden en voor wien wij hebben bereikt, dat een ongunstige voor
dracht door Burg. en Weth. ter herziening is teruggenomen, deelt
mij mede, dat sindsdien de zaak geenerlei voortgang heeft gemaakt,
en ik begrijp uit zijn woorden, dat hij op het oogenblik een aandringen
onzerzijds niet oportuun zou achten. Daar is dus onze wakkerheid
voorloopig op non-actief gesteld.
Wellicht zouden wij reden hebben gevonden elders een vermanend
geluid te doen hooren ware het niet, dat de zaak, waarop ik hier
zinspeel, door de onderhandelende en beklinkende collega's geheel
buiten onze voorkennis is gehouden. Dientengevolge is ons te rechter
tijd ontgaan, welke dramatische gebeurtenissen zich afspeelden op
het archivalisch tooneel te Oisterwijk. Men heeft daar de ordening
van het gemeentearchief, alsmede van de archieven der naburige
gemeenten Udenhout en Berkel-Enschot, nagestreefd wat wij toe
juichen op een wijze, die een sordijn op ons juichen zet; immers
niet door een vaste, of desnoods tijdelijke aanstelling van een archi
varis, maar door het werk tegen een vaste aanneemsom uitte besteden.
Dit is weliswaar niet geschied bij openbare inschrijving met gunning
aan den laagSten inschrijver; men heeft een geschikten aannemer
gezocht onder onze eerste-klassers en met hem buiten anderer mede
dinging het contract afgesloten. Toch blijven wij, al zijn dus in dit
geval de onaangenaamste kanten weggevijld, in beginsel deze nieuwe
figuur, die de Archiefwet niet kent, bedenkelijk achten en wij zouden
zonder aarzelen en met name zonder hoofdbreken over de vraag, of
wij, nu hier de ambtelijke band was vermeden, wel competent waren,
onze principieele bezwaren aan de bevoegde instantiën hebben voor
gedragen. En zekerlijk zouden wij dan evenmin hebben gezwegen van
onze practische bezwaren, die de financieele regeling, de aanneem
som, golden. Voor den geheelen arbeid, die naar schatting ongeveer