12 13 Toespraak van den Voorzitter. argumentatie van Prof. Fruin willen kennen, waarmede hij alleen uit Verslagen omtrent 's Rijks oude Archieven 1930 kennis heeft kunnen nemen De Heer G. J. de Goede zou liever de voorschriften van den Rijkswetgever verscherpt willen hebben; van de Provinciale Staten verwacht hij geen voorschriften, die de waterschapsbesturen tot grootere zorg voor hun archieven zullen dwingen. De Heer Drs. R. D. Baart de la Faille vereenigt zich met het standpunt van het Bestuur. |hr. Mr. A. H. Martens van Sevenhoven sluit zich eveneens aan bij het Bestuur; de voorgestelde wijzigingen brengen z.i. een verslechte ring van den bestaanden toestand, die niet onbevredigend is. Een initiatief tot wetswijziging moet van de waterschapsbesturen uitgaan. Mr. Fockema Andreae beantwoordt daarop de verschillende spre kers: hij ontkent, dat zijn voorstellen beperking van archiefzorg be hoefden mede te brengen. Hij beoogde in zijn eerste voorstel alleen verduidelijking van de wettelijke verplichting. Hij acht het punt van minder belang en, nu de verwarring blijkens de opmerkingen, die hij hoorde, eerder vergroot dreigen te worden, dringt hij op dit punt niet nader aan. De opportuniteit van de beide andere voorstellen laat hij ter beoordeeling aan het Bestuur; hij merkt nog op, dat in zijn tweede voorstel niet vermindering van 's Rijks voorschriften wordt beoogd, maar de mogelijkheid tot aanvullende regelingen. Mr. Biilsma wijst er op, dat men uit het Jaarverslag van den Alg. Rijksarchivaris over 1930 wel het standpunt van dezen en van den Landsadvocaat heeft leeren kennen, maar niet de beslissing van de Regeering. Misschien verschijnt dit in het Verslag over 1931. Hij zou de behandeling der zaak willen aanhouden, en intusschen Mr. F. A. willen uitnoodigen zijn betoog in het Ned. Archievenblad te publiceeren. Het Bestuur vereenigt zich hiermede, waarop de vergadering, nadat de Voorzitter, op een vraag van Mr. J. P. W. A. Smit, verklaard heeft, dat ook Prof. Fruin verzocht zal worden zijn standpunt in het Ned. Archievenblad uiteen te zetten, het voorstel aanvaardt. Mr. Fockema Andreae verklaart het verzoek te zullen overwegen. Vervolgens wordt als plaats van de Algemeene Vergadering in 1933 Middelburg aangewezen, en dat wel bij herstemming, nadat bij de eerste stemming Deventer en Middelburg een gelijk aantal stemmen op zich hadden vereenigd. Bij de rondvraag brengt Mr. Drs. J. J. Beverman het punt aan de orde van het geven van vrijstelling aan gemeente- en waterschaps besturen tot benoeming van een archivaris, die niet in het bezit is van het radicaal voor archiefambtenaar. Hij zou wenschen, dat het Bestuur er bij den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen op aandrong, dat in deze benarde tijdsomstandigheden, nu de kans voor jongeren om geplaatst te worden toch al zoo uiterst gering is, een dergelijke vrijstelling niet werd verleend. De Voorzitter zegt overweging van dit punt door het Bestuur toe. Na sluiting der vergadering houdt Dr. P. A. Meilink zijn aange kondigde voordracht over den „Archiefpoëet" Mr. Johan Samuel Cassa. Dames en Heeren, Nog nooit, zoolang als ik jaarlijks op deze plaats verslag kom geven van hetgeen er belangrijks op archiefgebied in het algemeen en op het gebied van onze Vereeniging in het bijzonder in het af- geloopen jaar is gebeurd, heb ik die taak met zoo weinig opgewekt heid verricht als ditmaal. Niet alleen de slechte staat van 's lands financiën en de daardoor noodig geworden bezuinigingen ook op archiefgebied, stemmen mij zoo somber, maar ook de doodenlijst is ditmaal voor onze kleine vereeniging bijzonder groot, en onder de afgestorvenen, aan welke ik hier een woord van herinnering te wijden heb, zijn er, die tot de grootsten moeten worden gerekend. Ik denk hier in de allereerste plaats aan dr. De Visser, minister van Staat en indertijd minister van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen, den eersten, die als zoodanig is aangesteld. Ik moet bekennen, dat ik noch vóór hem noch na hem ooit een minister als chef heb gehad, die zulk eene waarachtige belangstelling voor het Nederland- sche archiefwezen had. En dat kan moeielijk anders, want dr. De Visser was een echte Nederlander, die zijn vaderland lief had en niets liever deed dan er aan mede te werken om het zijne plaats onder de voor aanstaande beschaafde natiën te doen behouden. Voor die taak stelde hij zijne groote gaven beschikbaar en het archiefwezen heeft er bij geprofiteerd. In het Archievenblad1) heeft de redacteur herinnerd aan wat hij, toen hij reeds als minister was afgetreden, in de Tweede Kamer heeft gezegd naar aanleiding van het amendement van mevrouw Bakker-Nort en den heer Van Sasse van Ysselt tot wijziging van het tweede lid van art. 15 der Archiefwet. Ik heb indertijd die woorden van Dr. De Visser met instemming aangehaald in mijn commentaar op de Archiefwet2). Ik heb wel eens gehoord, dat dat ergernis ge- gegeven heeft, omdat dr. De Visser zich niet in allen deele juist zou hebben uitgedrukt, en ik, dit wetende, het citaat of niet had moeten Blz. 135. 2) Derde stuk, blz. 17, 18.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1933 | | pagina 12