150 deel van dat gebouw, waarin de stukken geborgen zijn, de archief bewaarplaats dus, als men, zich in het gebouw bevindend, zegt, dat men zich van de leeszaal naar het archief begeeft. Maar ook wordt met archief de gezamenlijke inhoud der bewaarplaats aangeduid, als men bijvoorbeeld zegt, dat het archief brandvrij bewaard wordt of dat zekere regels voor de ordening van het gemeente-archief zullen gelden. Ten slotte is er dan de engste beteekenis, die, welke de Archiefwet bedoelt en de Handleiding neerlegt in de bekende definitie van 1. Ik houd deze laatste beteekenis van het woord voor de eigenlijke, de grondbeteekenis, maar kom daarmede in conflict met dr. Meisner, die blijkbaar die plaats aanwijst aan Archiv Magazin, daarop zijne redeneering opbouwt en op grond daarvan de algemeene aan neming van eenige vaktermen verdedigt. Zie hier zijn gedachtengang Een Archiv (Magazin) is een Einheitsarchiv of een zusammen- gesetztes (Vielheits-)Archiv. Een Einheitsarchiv bestaat uit ééne Registratur, waarmede hij waarschijnlijk de neerslag van eene enkele administratie bedoelt. Een z u s a m m e n g e s e t z t e s Archiv bevat óf meerdere Registrature óf is samengesteld uit meerdere Archive, in den zin van Magazin, óf bevat deelen, die geene ursprünglichen registraturmaszigen Zusammen- hang hebben, als bijv. de handschriften- of kaartenafdeeling. Naar gelang deze kleinste groepeering van stukken organisch, reeds in de Registratur gegroeid dan wel kunstmatig vroeg of laat gevormd is, stelt hij voor haar Archivkörper of A r c h i v b e s t a n d te noe men. Archivkörper is dus synoniem met archief in den Nederlandschen zin en Archivbestand met.... Hier stuit ik op eene onzekerheid in de Nederlandsche vaklitteratuur. Laat ik opnieuw beginnen en ditmaal van Nederlandsch standpunt uit. Men kan in eene archiefbewaarplaats zoowel archiefstukken aan treffen als stukken, die van een archief geen deel uitmaken, als bij voorbeeld de historische aanteekeningen en afschriften, door een ver zamelaar bijeengebracht en vervolgens ten geschenke gegeven. Hoe deze laatste stukken als soort te noemen? Men kan ze handschriften noemen, zooals gewoonlijk geschiedt, maar juist behoeft dit niet te zijn, want zij kunnen ook gedrukt of getypt zijn, afgezien nog van het bezwaar, dat handschriften ook in archieven voorkomen en dat de term in de bibliotheekwetenschap vermoedelijk eene eigene beteekenis heeft, dus reeds een vakterm is. Eigenlijk kan het woord handschrift, in de beteekenis van een met de hand geschreven stuk, toegepast worden op bijna den geheelen inhoud van eene bewaarplaats, op het geheel der Hier schijnt weder de vakterm te ontbreken, om de voorwerpen 151 aan te duiden, welke dan ook, die eene archiefbewaarplaats vullen, maar wij vinden hem in art. 4 der Archiefwet, waarin sprake is van de bevoegdheid tot het opmaken en afgeven van afschriften uit de in de bewaarplaats bewaard wordende bescheiden. Ons archief ambtenaren, wier taak zich geheel beweegt om de uitvoering van wetten en besluiten, valt het in dit opzicht niet moeilijk dien wette- lijken term ook als vakterm te aanvaarden. Ik merk op, dat het woord bescheiden in de definitie van 1 der Handleiding geen limitatieve beteekenis heeft en dat de boekwerken der handbibliotheek geen deel uitmaken van den inhoud der archiefbewaarplaats en der halve buiten art. 4 der archiefwet vallen. De bescheiden eener bewaarplaats kunnen dus zijn archief stukken dan wel andere, die wel geene archiefstukken zijn, maar toch door hunne plaatsing in eene bewaarplaats eene eigene archivistieke waarde verkregen hebben. Waren dergelijke stukken door een anderen loop van zaken in eene bibliotheek gekomen, dan zouden zij even goed historische, maar geene administratieve beteekenis hebben. Thans hebben hunne authentieke afschriften zelfs wettelijke bewijskracht, men zou ze documenten kunnen noemen en inderdaad worden zij in de Memorie van Antwoord der Archiefwet (De Archiefwet 1918, door Prof. mr. R. Fruin, 1ste stuk, pag. 22) ook als zoodanig aange duid. Ook hier komt dus weder een woord beschikbaar, dat m. i. bruikbaar is en als vakterm aangenomen zou kunnen worden. Dat het geheel van bepaalde archiefstukken een a r c h i e f vormt en dit in den meest eigenlijken zin van het woord, spreekt van zelf. Het is een vakterm. Anders staat het met de aanduiding van het geheel van bepaalde documenten. Dr. Meisner wil hiervoor het woord Archivbestand ingang doen vinden, maar daarin kunnen wij hem niet volgen, niet alleen omdat mij daarvoor geen gelijkwaar dig Nederlandsch woord bekend is, maar ook omdat hij daarbij van eene m.i. onjuiste beteekenis van het woord archief namelijk als bewaar plaats uitgaat. Bovendien is het m.i. verstandig alle zinspeling op het woord archief (in den Nederlandschen zin van het woord) achterwege te laten, als het over bescheiden gaat, die geene archiefstukken zijn. Bij het zoeken naar een vakterm heb ik vaklitteratuur nageslagen, die in dit opzicht wel is waar karig is, maar aangevuld kan worden uit hetgeen van de denkbeelden der Nederlandsche archivarissen in hunne inleidingen op archiefinventarissen blijkt. De Handleiding brengt in 3 dergelijke stukken ter sprake en duidt hun verband als „conglomeraat" aan, zonder dat men m. i. daaraan de bedoeling moet hechten om een vakterm te scheppen. Ik heb dit woord overigens verder niet meer ontmoet.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1932 | | pagina 8