142 dikwijls verlegen gestaan tegenover de zwijgende, voor de uitvoering van zijn opdracht in bijna chaotischen toestand verkeerende massa's archiefstukken. De Rijksarchivaris Secher, de energieke kampioen voor de formeele toepassing van de principes bij de archiefrangschikking, haalt in zijn geschrift over het herkomstbeginsel een in dit verband aanschouwelijk voorbeeld aan uit den tijd, toen hij nog archivaris was bij het pro vinciaal archief te Kopenhagen. Er vervoegde zich bij hem een eigenaar van een boerderij in de streek van Holbaek, welke inlichtingen vroeg over de tienden betreffende zijn eigendom, zonder eenig chronologisch of reëel steunpunt bij zijn onderzoek. Secher antwoordde, dat een dergelijk uitgangspunt noodzakelijk wasde landeigenaar echter meende, dat alle stukken betreffende zijn hofstede verzameld behoorden te liggen onder den naam van zijn hofstede of matrikelnummer. Noch de landeigenaar noch de later gezonden plaatsvervanger konden de gewenschte inlichtingen krijgenzij moesten genoegen nemen met de uitlegging van Secher van de zeer bijzondere eigenaardigheden van een modern archief.1) Dit voorbeeld is door Secher aangevoerd als bewijs voor de onjuiste algemeene opvatting over de wijze, waarop een archief moet zijn ingericht en de geneigdheid, om het als geordend te beschouwen, wanneer slechts de stukken naar het onderwerp bijeen zijn gebracht. Maar is het voorbeeld ook aanschouwelijk in die richting, zoo moet het aan den anderen kant aanleiding geven tot de gedachte, in hoever de landeigenaar niet gelijk kan hebben gehad in zijn aanvrage om inlichtingen en Secher ongelijk in zijn onvermogen om de gewenschte opdracht te vervullen. Vanzelf doet zich de vraag voor, in hoever het toegepaste rangschikkingsstelsel ook werkelijk als het meest doelmatige moet worden beschouwd en in hoever niet de archivarissen, bij het opgeven van de oude wijze van ordenen in willekeurige rubrieken naar den inhoud, overdreven hebben in de andere richting en bij het herstellen der archieven te veel zijn afgeweken om nog navorschend onderzoek te kunnen waarborgen. Want wat is het doel bij het brengen van een archief in een geordenden toestand? Het kan toch wel nauwelijks dit zijn, dat de archivaris, geleid door een soort museumbelangstelling, zijn archief zal omwerken zooals een palaeontoloog zijn voorhistorische dieren. Het doel kan alleen zijn, zooals de Franschen dit in 1840, onder gelijktijdig vooropstellen van het beginsel betreffende le respect des fonds, uitdrukten, om de archiefbeheerders in staat te stellen op de 143 meest zekere en snelle wijze te kunnen voldoen aan aanvragen, die door overheidslichamen of particulieren worden gedaan. Het nu op het tweede plan gebrachte belang van het navorschingsonderzoek, hetzij dit betrekking heeft op het beantwoorden van aanvragen, op administratieve inlichtingen of op historische onderzoekingen in de eigenlijke beteekenis, dit belang heeft recht om weer gesteld te worden op de plaats, die het eigenlijk toekomt. Wordt bij de rege ling van een archief het goed recht van het navorschend onderzoek erkend, dan moet daaruit voortvloeien een doorgevoerde indeeling van de stukken naar het onderwerp, naar gelang deze indeeling mogelijk is en gemakkelijk kan worden toegepast. De arbeid van den archivaris wordt dan, behalve slechts van reconstrueerenden, ook van scheppenden aard in zekeren zin. llit het bovenstaande moet natuurlijk niet worden opgemaakt, dat men weer zou moeten terugkeeren naar het vroegere stelsel van rangschikken der stukken onder eigenmachtig gekozen rubrieken zonder inachtneming van hun oorsprong; met recht hebben de Neder- landsche archivarissen hun vonnis over dezen gang van zaken uit gesproken. Het hier bedoelde stelsel van rangschikken is in zijn aard daarvan geheel verschillend. Daarbij is geen plaats voor groepen als Biographica, Topographica en dergelijke. Het stelsel houdt zich alleen bezig met groepeering naar de onderwerpen in organische overeenstemming met de uitingen van werkzaamheid van een over heidslichaam. Het betoogt, onder bijeenhouding van elk afzonderlijk archief als een zelfstandig geheel, een groepeering der stukken naar het verschillend object der aangelegenheden. Daarmede wordt ook gewaarborgd de mogelijkheid van navorschend onderzoek. In beginsel erkennen ook de Nederlanders zelf de beteekenis van de indeeling van de archiefstukken naar het onderwerp. Sprekend over het dossier- of seriestelsel zeggen zij„Het dossierstelsel schijnt toch in vele opzichten meer practisch dan het seriestelsel, Degene, die in een archief een onderzoek wenscht in te stellen, kent altijd heel nauwkeurig het onderwerp, waarop de door hem gezochte stukken betrekking hebben, daarentegen lang niet altijd het tijdstip, waarop de stukken zijn ingekomen; voor hem is dus het dossierstelsel veel doelmatiger." Intusschen hebben zij den stap in die richting niet ten volle gedaan door de onmiddellijke noodzaak te betoogen om de stukken in de oudere archieven in te deelen naar de onderwerpen, voorzoover dit mogelijkerwijs is door te voeren en toepasselijk blijkt. Waar dit niet is overeenkomstig de oude V. A. SECHER. Over het herkomstbeginsel in Meddelelser 192 noot. Muller, Feith en Fruin a, w„ 27.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1932 | | pagina 4