218
eeuw (nos. 46920, 46921, 46933, 47038), rekeningen van de munt van
Gelre, Holland, Friesland en Overijsel uit de 15e en 16e eeuw (nos.
48969, 48970, 48978 48981), rekeningen van de confiscatiën der
Nassausche bezittingen en goederen van Hollandsche ingezetenen
(nos. 49036 49040, 49052 49054 en 49064), rekeningen van de 100e
penning op de uitgevoerde koopmanschappen uit Zeeland van 1543 (no.
50246). Voor de Brabantsche en Limburgsche geschiedenis bevatten
natuurlijk alle hoofdstukken belangrijke gegevens.
De heer Nélis heeft zich, zooals begrijpelijk is, aan de bewerking
van zijn voorgangers gehoudenin zijn voorrede heeft hij aan de
breede inleidingen van zijn voorgangers niets behoeven toe te voegen.
De logische indeeling van de stof, de uitvoerige indices en de instruc
tieve inleidingen van de onderscheiden hoofdstukken maken het werk
voor elk historicus gemakkelijk te raadplegen.
Archivarissen zullen het misschien betreuren, dat in enkele hoofd
stukken geen aanwijzingen zijn gegeven: b.v. het toevoegen van histo
rische toelichtingen omtrent de herkomst van bepaalde rekeningen
in deze archieven; wij denken hierbij o.a. aan de bovengenoemde
rekeningen van de Geldersche hertogen en de muntrekeningen.
In een enkel opzicht is de heer Nélis van de indeeling van zijn
voorgangers afgeweken, namelijk bij zijn hoofdstukken XVI XXIII
omvattende de rekeningen van de tollen, in- en uitvoerrechten, be
lastingen, enz. (vgl. hiermede hoofdst. XXVII XXXIV van het 4e deel);
het bezwaar van de nieuwe ordening is, dat men b.v. de rekeningen
no. 50245 50249 van den 100en penning van de uitgevoerde koop
manschappen (1543) onder een ander hoofd vermeld vindt dan de
correspondeerende rekeningen in het 4e deel; de eerste nl. onder
„impóts et contributions", de laatste onder „comptes des droits
d'exportation et d'importation établis sous Charles Quint". Heel zwaar
wegen deze bezwaren echter voor ons niet.
Wij beschouwen het werk van den heer Nélis als een zeer be
langrijk werk, waardoor de groote rijkdommen, welke de uitgebreide
Zuid-Nederlandsche rekenkamerarchieven bevatten, eerst ten volle
ontsloten worden.
Dr. P. A. MEILINK.
Inventaire des Archives de 1'Assistance publique de Bruxel/es par
P. Bonenfant. I. Fonds de l'höpital Saint-fean. Imprimerie L. Daneels,
Bruxelles. 1932.
Het is geen wonder, dat aan het St. Jans gasthuis de eer te beurt
is gevallen, het eerst zijn archief beschreven te zien in de serie inven
tarissen, die de archivaris der Brusselsche godshuizen bewerkt. De
219
instelling kan niet alleen aanspraak maken op die onderscheiding
krachtens haar hoogen ouderdom, maar ook wegens de zeer belang
rijke plaats, die zij in het Brusselsche stadsleven heeft ingenomen,
eerst als het voornaamste en daarna langen tijd als het eenige
ziekenhuis.
In de inleiding, die de heer Bonenfant aan den inventaris laat
voorafgaan, geeft hij een kort overzicht van de geschiedenis van het
godshuis, dat kort na 1186 door de broederschap van den Heiligen
Geest werd gesticht. De naam „St. Jans Gasthuis" komt eerst eenige
jaren later voor en is vermoedelijk ontleend aan de aangrenzende
kapel. Het karakter van de stichting bracht mee, dat zoowel wereld
lijke als geestelijke autoriteiten over haar waakten. Die zorg kwam
niet alleen tot uiting in het verleenen van gunsten, maar ook in het
verlangen naar een zekere medezeggingsschap in het beheer. Daaibij
doet het stadsbestuur zich steeds meer gelden. In het midden van
de 13e eeuw treden de schepenen reeds als mombers op.
Van de ontwikkeling, die de stichting onder deze aan macht
wisselende invloeden heeft doorgemaakt, geeft de inleiding een dui
delijk beeld. Niet minder interessant is, wat de heer Bonenfant vertelt
over de werkzaamheden van hen, aan wier zorgen oudtijds het archief
was toevertrouwd. Reeds in 1356 werd de verzameling charters syste
matisch geordend; de stukken kregen een nummer en werden gelias-
seerd. Tevens nam men strenge voorzorgsmaatregelen tegen het ver
loren gaan van archiefstukkeneen stuk mocht niet langer dan een
jaar worden uitgeleend, terwijl een afschrift tijdelijk de plaats van het
uitgeleende stuk moest innemen.
In de volgende eeuwen verflauwde de zorg voor het archief niet.
Het indeelingssysteem bleef voortbestaan. Ook de heer Bonenfant
hield daaraan vast en bracht geen principieele wijzigingen in de 16e-
eeuwsche organisatie van het archief. De 16e-eeuwsche archivaris
sprak le. van 2 laden met privilegies en stukken van algemeen belang,
2e. van laden met titels van eigendommen en 3e. van rekeningen en
manualen. Deze indeeling vinden wij dan ook terug in den modernen
inventaris: 1. Généralités, 2. Propriétés en 3. Comptabilités, waarna
nog „Annexes" volgen.
Dit oude indeelingssysteem voldoet ook uitstekend voor de nieuwe
ordening. Tegen de wijze, waarop een aantal stukken in den inventaris
beschreven zijn, heb ik echter bezwaar.
De heer Bonenfant kwam te staan voor een moeilijkheid, waarmee
de bewerker van bijna iederen inventaris te kampen heefthij hield
eenige stukken over, waar hij geen raad mee wist. Hij heeft toen het
probleem op zeer eenvoudige wijze opgelost door deze stukken als