208 waarnaar verwezen wordt, is opgenomen. Steeds is bij de spelling van de eigennamen, zelfs die van bekende plaatsen en geslachten die van de regesten gevolgd, zoodat men in den inventaris dikwijls zeer uiteenloopende spellingen van denzelfden naam bij elkaar vindt Het behoeft geen betoog, dat onder een in die mate uit het oog verhezen van het karakter van inventaris en regestenlijst de duidelijkheid en overzichtelijkheid van den inventaris ernstig moeten lijden Wanneer ik daarbij voeg, dat de bewerking van de details allerslordigst is en dat er tal van vergissingen op allerlei gebied vallen op te merken, dan meen ik wel in het algemeen te hebben aangetoond waaruit mijn bezwaren voorspruiten. Het feit, dat dit werk van Rijkswege is uitgegeven en dat het voortaan een plaats zal innemen onder een reeks' van gelijksoortige werken, die den goeden naam van ons archiefwezen hoog houden, acht ik echter van te ernstigen aard om mij tot enkele algemeene opmerkingen er over te bepalen. Het is m„ niet mogelijk, de vele onvolkomenheden die mi, troffen, te bespreken, maar ik acht mij toch verplicht, er een greep uit te doen, ten einde mijn meening over het werk toe te lichten Onder no. 2 van den inventaris, dat drie akten beschrijft, doch vier charters heet te bevatten, vindt men bijeen de schenkingsakte van 1267 van het goed, waarop het klooster is verrezen) met een pachtakte en een latere acte", die dan ook drie eeuwen jonger is; m no. 3 een brief, waarbij de genoemde schenking wordt bevestigd, a smede „latere acten en een (veel latere) pachtakte. Wanneer we nu de regesten opslaan, waarnaar bij die nummers verwezen wordt dan bhjkt, dat no. 2 niet een charter van 1267 bevat, 'maar een transsumpt van 1357, beschreven in de regesten 32 (ten onrechte als transsumpt, want het betreft daar de opgenomen oorkonde, waaraan het jaartal 1268 tusschen haakjes is gegeven) en 145, en dat de samensteller van den inventaris zoodoende tot een getal van vier charters is gekomen, terwijl er maar drie zijn. Van de „latere acten" onder no. 3 blijken er twee te dateeren van 1280, terwijl de be- schnjvmg de jaartallen 1281 en 1299 vermeldt, die van 1363 (vgl reg no 153) blijkt een transsumpt te zijn, waarin de mede onder no. 3 als zelfstandig stuk beschreven akte van 1316 is opgenomen zonder vermelding van het daarop betrekking hebbende regest Van die „latere acten' hebben de twee van 1280 betrekking op geschillen over het molenwater bi, het klooster, die van 1316 op het weiden van varkens in een bosch onder Neede, de z.g. pachtakte van 1567 'ou m de vest|9ing eener jaarrente op het kloostererf. Wanneer we daarbij opmerken, dat de pachtakte onder no. 2 de verpachting van een windmolen van het klooster betreft, de „latere acte" onder 209 dat nummer den aanleg van een sluis, dan zien we ons tot onze verbazing en verwarring in de eerste afdeeling van den inventaris, die stukken betreffende de vestiging van het klooster heet te bevatten, al dadelijk geplaatst voor een allegaartje van stukken betreffende het goederenbeheer. Ook de stukken onder de nos. 4 en 5 hebben in 't geheel niets met de vestiging van het klooster te maken. Zij hebben betrekking op goederen onder Neede, waar omtrent men meer stukken vindt onder de nos. 338 vlg. van den inventaris. Ik merk terloops op, dat onder no. 4 abusievelijk naar regest 18 wordt verwezen (moet zijn 17) en dat in 5 sprake is van Rodolphus, die volgens het regest Rodolphus Busse heette; voorts, dat in 4 de oudste van twee gelijksoortige schenkingsakten als „vroegere acte" bij de jongere is beschreven. In de afdeeling All („het klooster in betrekking tot het geestelijk gezag") vinden we onder de nos. 7 9 privilegie brieven van paus Alexander IV, met dien verstande, dat no. 9 twee transsumpten bevat van een brief, waarvan het jaartal ons wordt onthouden. No. 7 leeren we nader kennen uit regest no. 22, no. 8 hangt eenigszins in de lucht, omdat het regest, waarnaar verwezen wordt, behoort bij inv. no. 19, terwijl geen ander regest er bij schijnt te behooren, de twee transsumpten van no. 9 bevatten oorkonden, die omschreven zijn in de regesten no. 199 (dat echter niet naar no. 9, maar naar 39 verwijst) en no. 381, verwijzende naar inv. no. 40, wat kennelijk een vergissing is, zoodat we daar dan maar 9 van maken. Onder de „aflaatbrievenin dezelfde afdeeling is als no. 19 geplaatst een vidimus van een brief, waarop het bij no. 8 genoemde regest 23 betrekking heeft, uit welk regest we afleiden, dat de oorspronkelijke brief is die van regest no. 19, voorkomende in inv. no. 34 (onder „bevelschriften", enz.), en dat die brief ook is opgenomen in dien, bedoeld in het genoemde regest no. 199. Behalve de vijf genoemde charters vinden we in de afdeeling All (onder „bevelschriften enz.) nog 1°. een brief van paus Alexander IV van hetzelfde jaar als no. 7 (no. 34), 2°. een transsumpt van een gelijktijdige oorkonde van denzelfden aard (no. 39), welk stuk blijkbaar schuld heeft aan de verwijzing van inv. no. 9 naar regest no. 199, 3°. onder no. 42 een transsumpt van 1481, dat abusievelijk 1487 is gedateerd, blijkens het regest no. 381, waarnaar wordt verwezen. De vraag rijst1°. Waarom zijn die acht charters, die blijkens de regesten alle pauselijke privilegie brieven van 1257 of daaromtrent (oorspronkelijk of in transsumpt) bevatten, onder drie verschillende hoofden geplaatst? 2°. Zijn ze wel alle werkelijk aanwezig? Wanneer we de regesten, die er op betrek king hebben, naast elkaar leggen, dan valt het ons moeilijk, de acht

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1932 | | pagina 44