206 kermis te Arnhem vroeger 3 dagen voor St. Jan in Augustus begon, dan is ook hier het verband duidelijk. Of de stedelijke aflaat ook elders als dateering in gebruik was, is mij niet bekend. VAN SCHILFGAARDE. Boekbespreking. Het zal zeker menigeen verheugen en niet het minst belang stellenden in Gelderland, tot welke provincie de abdij van Ter Hunnepe in bijzondere betrekking gestaan heeft, dat thans een inventaris, met icgestenlijst, is verschenen, die meer bekendheid kan geven aan het rijke, tot dusverre te weinig bekende, archief van die abdij. Het werk heeft betrekking op het archief van het klooster tot aan het jaar 1580, in welk jaar het is veranderd in een wereldlijk sti t. Ik zou er de voorkeur aan hebben gegeven, het archief niet te splitsen in een kloosterarchief en een stiftsarchief, uit een praktisch oogpunt (onderzoekingen naar het goederenbezit), maar vooral om de meer theoretische overweging, dat de stichting als zoodanig zelf standig is blijven bestaan, ook nadat zij tengevolge van de Reformatie met meer aan haar oorspronkelijk doel kon beantwoorden. Bij de Utrechtsche kapittelen en andere instellingen, die een overeenkomstige geschiedenis gehad hebben, wordt die splitsing niet gemaakt. Er zullen wel argumenten te vinden zijn om haar te verdedigen, maar ik mis die argumenten in de inleiding van den inventaris. Er wordt iets gezegd over het plaatsgebrek in de Sassenpoort in vroegeren tijd, maar het verband tusschen die omstandigheid en de beginselen, waaraan men zich bij de inventarisatie van dit archief had te houden! ontgaat mi]. Evenmin zie ik verband tusschen de beperking van dé inventarisatie tot het gedeelte van vóór 1580 en de omstandigheid, dat archivalia, welke elders zich bevinden, hetzij in afschrift of in druk (blz. 33), niet zijn beschreven. Wanneer ik haar toets aan wat ik meen te moeten verstaan onder een archiefstuk, is de opmerking mij ietwat raadselachtig. Wij mogen Dr. Schoengen erkentelijk zijn voor het belangwekkende overzicht van de geschiedenis der abdij, dat hij in de inleiding geeft. Ook van de lotgevallen van het archief stelt hij ons op de hoogte. Het is niet te verwonderen, dat dit ten tijde van de Republiek geheim werd gehouden, want tegen de wijze, waarop de Ridderschap de stichting aan zich had getrokken en hield, konden stellig bedenkingen worden ingebracht. Dr. Schoengen toont dit aan door een wel heel wijdloopigen brief van den historicus Martinus Schoockius af te drukken, die getuigt van een groote onkunde met betrekking tot het klooster Ter Hunnepe. Bij het doorlezen van den inventaris en de regestenlijst zijn de gevoelens van verheuging en erkentelijkheid, die mij aanvankelijk bezielden, van mij geweken en zij hebben ten slotte zelfs plaats gemaakt voor de overtuiging, dat we dit werk bezwaarlijk als een aanwinst van de archiefpublicaties kunnen beschouwen. Ik heb mij afgevraagd, of de bewerker van den inventaris er zich wel rekenschap van heeft gegeven, dat het ordenen van een archief beteekent, orde daarin te scheppen en dat het beschrijven ten doel heeft, den gebruiker van het geordende archief er zoo gemakkelijk mogelijk den weg in te laten vinden. De inhoudsopgaaf geeft, oppervlakkig beschouwd, wel den indruk, dat er een werkelijke ordening van het archief heeft plaats gehad. Weliswaar maakt de indeeling van de afdeeling B in onderafdeelingen onder niet gelijk soortige namen, als bijv. testamenten, giften, rekeningen, landerijen, even een verwarrenden indruk, maar die minder gelukkig gekozen opschriften kunnen nog wel een praktisch bruikbare ordening dekken. Bij een nadere bestudeering van den inventaris komen echter de verwarrende indrukken zich in toenemende mate aan ons opdringen en hier en daar wordt zelfs de nare gedachte aan een doolhof bij ons opgewekt. Stellig draagt daaraan mede schuld het feit, dat al te zeer is vastgehouden aan de indeeling van een inventaris van omstreeks 1500 (zie blz. 33), een document van een soort, die voor het doel, dat we thans met de ordening van archieven beoogen, niet deugt, maar mijn bezwaren kunnen toch zeker niet alle aan dat kwade voorbeeld worden geweten. Een andere fout in het systeem van den inventaris is deze, dat bij het in elkaar zetten er van te veel is uitgegaan van de regestenlijst. Reeds het feit, dat de inventaris bijna evenveel nummers telt als de regestenlijst, terwijl de groote meerderheid der stukken in regest is gebracht, toont aan, dat er te weinig combinaties gemaakt zijn, dat in te veel gevallen aan een stuk een eigen inventarisnummer is gegeven alleen omdat er een regest van bestond. Daarbij komt, dat de omschrijving van de inventarisnummers veelal te uitvoerig is. Er komen tal van bijzonderheden in voor, die alleen in de regestenlijst op hare plaats zijn en daaruit dikwijls ook nog wel als overtollig geweerd hadden kunnen worden, ja zelfs zijn er uitvoerige regesten aan te wijzen, waarvan de inhoud woordelijk in het inventarisnummer, P. A. A. M. Wubbe. Het archief der abdij St. Mariënhorst te Ier Hunnepe. Met eene inleiding van Dr. M. Schoenoen (Rijksarchief in Overijssel). 's-Gravenhage 1931. 207

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1932 | | pagina 43