204 Grooten Raad van 30 Januari 1552 Deze „descriptie, caarte ofte figuere" werd vervaardigd door commissarissen vap den Grooten Raad na het gehaspel door de vergissingen van Van Schaik en kan dus de kaart van Jasper Adriaanszoon zijn. Een andere kaart is bedoeld in de memorie, die Jan van Culemborg van Renswoude en de Vuursche indiende in het proces, door hem met de Staten van Utrecht tegen de Gooilanders over de grensscheiding van hun landen voor den Grooten Raad gevoerd 2). Die memorie is ongedagteekend, maar moet na het vonnis van 1541, dat er in vermeld wordt, opgesteld zijn. De daarin genoemde „carte" wordt gezegd „in desen vanweghen der impe- tranten (dat zijn de heer van de Vuursche en de Staten van Utrecht) geproduceerd ende in actis overgelegt" te zijn, waarom het dus niet een van de vorige kaarten zijn kan: dat waren Hollandsche en dit is een Utrechtsche kaart geweest. Twee partieele kaarten worden nog vermeld. Vooreerst verklaart de Rekenkamer in den Haag in het con sent, d.d. 29 Juli 1566, waarmede zij zekeren Maarten Louwenzoon op zijn verzoek veroorlooft land aan te maken in de omgeving van het klooster Oud-Naarden, „dat gelijcke requeste bij den remonstrant in den jare XVC vierenvijftich alhier in der camere overgegeven is ge weest, daerup de heere van Bairdtwijck, hueren meedebroeder, bij laste van derzelver camere hem wel ende volcommelick geïnformeert, zeec- kere caerte ende verbael gemaect heeft gehadt" 3). Van de venen bij Loosdrecht, de zgn. Vullinglanden, moet blijkens een stuk van Maart 1590, dat slechts in een achttiende-eeuwsch afschrift over is, toen nog een kaart bestaan hebben, „in den jaare 1563 by Mr. Christiaan DE Waert ter plaatse contentieus by een gezwoore landmeter gedaan", wat nader beschreven wordt in deze termen: „Maar is waaragtig, dat Mr. Chrn. de Waert zy geweest raad van den hogen raad tot Mechelen, in den jaare 1563 is geweest tot Loosdregt en heeft de landen in quaestie doen meeten by Mr. Louwies van Alkmaar, die daaraf doen maakte een kaarte, nog in weezen zijnde" 4). Deze Louis van Alkmaar zal wel dezelfde zijn als de landmeter Louris of Lourens Pieterszoon, die naar vriendelijke mededeeling van den gemeente-archivaris van Alkmaar, den Heer N. J. M. Dresch, in de periode 1553-1587 in Holland werkte en op 10 Februari 1587 te Alkmaar begraven werd. Van hem zijn verschillende kaarten bewaard gebleven. Al deze veelvuldige vermeldingen van thans verloren kaarten Van de Water, a. w. I 137, alwaar met verwaarloozing van den Paaschstijl gedateerd op 1551. 205 kunnen niet minder dan de hier gepubliceerde teekeningen en schetsen als bewijzen dienen voor de juistheid van de veronderstelling van den Heer Wieder, dat de Hollandsche cartografie veel vollediger is ge weest en verder teruggaat dan uit de nog bestaande documenten blijkt Wie weet, wat er nog verder uit het duister der archieven aan het licht te brengen valt! D. TH. ENKLAAR. Kleinere Bijdrage. Stedelijke aflaat als d a t e e r i n g. - In het archief van het Huis Bergh berust een oorkonde van 1538, uitgegaan van Richter en Schepenen van Zutphen, en welke als dateering heeft: „Op ten Dinxdach nae Zutphener Aifflait" (A. H. B. reg. no. 2387). Het mocht mij niet gelukken in de mij ten dienste staande hand boeken een oplossing voor deze dateering te vinden, doch wel vond ik eenig licht in het schepenprotocol van Zutphen, dat in het Rijks archief te Arnhem berust. Op folio 11 van het deel 1538—1541 vond ik de minuut van de hier besproken acte, welke minuut geplaatst was tusschen acten van Zaterdag na Assumptio en de Octaaf van dien feestdag, dus tusschen 17 en 22 Augustus. Op het jaar 1539 zoe kende, vond ik omstreeks dienzelfden tijd van het jaar een acte, gedateerd „upten hilligen Kermsavent", welke acte moest vallen tusschen 14 en 19 Augustus. Een onderzoek in de oude Zutphensche almanakken leerde mij, dat de kermis te Zutphen op 17 Augustus viel. Gezien het nauwe verband, dat er bestond tusschen de kermis en de daaraan ten oorsprong liggende herdenking van de kerkwijding, welke dikwijls door het verkrijgbaar stellen van een aflaat grooteren toeloop verwierf, is het niet gewaagd te onderstellen, dat de Zutphen sche aflaat met de kermis samenviel, en wij onze acte dus zonder gevaar mogen stellen op Dinsdag na 17 Augustus. Een tweede voorbeeld van aflaat als dateering, welk voorbeeld de conclusie van het Zutphensche geval volkomen bevestigt, is te vinden in De archieven der gasthuizen en fundatiën, etc. van Arnhem, door jhr. Mr. D. P. M. Graswinckel, en wel op blz. 41. Men leest daar, dat volgens een keur van c. 1427 de melaten van buiten slechts op de drie jaarmarkten alsmede op St. Johansdach t Arnhemeraflaet (29 Augustus) in den stad mochten komen. Als men nu weet, dat de 2j Rijksarchief in Utrecht, Staten-archief, no. 103, fol. 12. 3) Algemeen Rijksarchief, Grafelijkheid van Holland, Rekenkamer, no. 156, fol. 25. 4) Archief der gemeente Naarden, no. C III 2. F. C. Wieder, Merkwaardigheden der oude Cartographie van Noord-Nederland, in: Tijdschr. v. h. Kon. Nederl. Aardr. Genootsch., 2e serie XXXV (1918) 481, 487 vgg.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1932 | | pagina 42