201 200 rechts-Eemsche stuk als het stadsgebied van Eembrugge overbleef Omtrent de scheiding tusschen Eemnes en Binnendijk heeft men zich lang een verkeerde voorstelling gemaakt, omdat op de „Nieuwe Kaart van den Lande van Utrecht" door Bernard du Roy 2), van i 1680, waarop men gemeenlijk terugging, de grenzen op den Westelijken oever van de Eem weggelaten zijn, ten gevolge van de omstandigheid, dat in 1674 dat geheele gebied door de Staten van Utrecht als een vrije heerlijkheid aan den stadhouder Willem lil opge dragen is. Omdat de naam Binnendijk op een dijk als grensscheiding wees, meende men die te moeten zoeken in den Noord-Zuid loopenden Wakker- of Hoogendijk en het Westelijke stuk Binnen- en het Oostelijke Buitendijk te noemen3). Professor Mr. R. Fruin is de eerste geweest, die op de onmogelijkheid hiervan gewezen heeft, omdat dan de kerk van Eemnes-Buiten binnen, die van Eemnes-Binnen buiten dien dijk zou gelegen hebben4). Men heeft de scheiding toen in Oost-Westelijke richting gezocht, op grond van de omschrijving van het stadsgebied van Eembrugge, dat toen nog de latere gerechten Eembrugge en Binnendijk omvatte, in het stadsrecht van 1363 en de aanduidingen op eenige achttiende- en negentiende-eeuwsche kaarten. Men liet haar daarom samenvallen met de kerkelijke grens, die de parochies Eemnes en Binnendijk scheidde5). Doch voor enkele jaren heeft de Heer Beekman betoogd, dat de kerkelijke grens tusschen de parochies Eemnes en Binnendijk niet de afscheiding van de gerechten kan ge weest zijn 6). Immers die afscheiding moet een dijk geweest zijn en dezen zocht hij in de meer Noordelijk gelegen strook land, die van Oost naar West het gebied van de tegenwoordige gemeente Eemnes doorsneed en Zijdwind of Zuidwende werd genoemd 7). Deze naam duidt Eembrugge moet reeds vóór 1363, toen haar stadsrecht vernieuwd werd, tot stad verheven zijn. De Heer A. A. BEEKMAN, Eemnes-binnen(dijks) en Eemnes-bui'ten- (dijks), in: Nomina Geo gr. Necrl. VI (1928) 22 vgg., vergist zich, als hij beweert, dat het gerecht reeds in 1300 of zelfs in 1331 stadsrecht bezat; vgl. mijn opstel Schepen banken ten platten lande van Utrecht, in: Versl. en Meded. O.Vad. Rechtsbr. VIII (1925) 59 vgg. 2] Het is mij niet duidelijk, waarom men dezen cartograaf steeds de Roy noemt, hoewel hij zich op zijn kaarten als du Roy (misschien zelfs met Fransche uitspraak?]' aandient. 31 Teg. St. Utr. II 266; nog bij A. A. BEEKMAN, W. A. F, BANNIER en W. WELCKER, Geschiedkundige Atlas van Nederland. De Republiek in 1795 met de heer lijkheden, ambachten, enz. (1913) 144. 4) R. FRUIN, De Middeleeuwsche Rechtsbronnen der kleine steden van het Nedersticht van Utrecht III (1903) 156 n. 2. 5) Vgl. mijn Het landsheerlijk Bestuur in het Sticht Utrecht aan deze zijde van den Ysel gedurende de regeering van bisschop David van Bourgondië (1922) 162 vqq 6) BEEKMAN, in Nom. Geogr. Neer/. VIII 25 vgg. 7) In het eerste verslag van PlETER AELMANSZOON wordt in dezer voege erover gesproken „den Zijtweynt, diewelc dair beghint van Goylant off recht oestwart op te gaen tot ant westeynde off an de thoren toe van de oude kerck tot Emenes". Wat verder leest men, „dat die Zijtweynt we! groet is XXVIII morgen, gaende off streckende van de Eem aldair tot op Goylant toe". eeu dijk aan „die zich ter zijde langs het land wendde, dwars op de lichting, die men als het hoofd van het land beschouwde en waarlangs dan de hoofddijk liep Er moet aan den Noordkant van de Zijdwind een dijk gelegen hebben, hoewel daarvan geen spoor meer over is. In de Zijdwind liggen nog eenige kolken, die „waaien" genoemd worden, wat „doorbraken" beteekent en dus op een dijk wijst. Inderdaad blijkt de Zijdwind als waterkeering gediend te hebben 2). Ter beant woording van de vraag, of langs den dijk, waarvan hij op deze gron den het bestaan aannam, vroeger de grens tusschen Eemnes. en Binnendijk liep, wees de Heer Beekman op twee omstandigheden. Vooreerst heeft de Zuidelijke, verreweg grootste, helft van de Zijd wind in gemeenschappelijk eigendom aan de inwoners van Binnendijk behoord, waarvan zij in 1490 de opbrenst aan hun kerk afstonden3). Daar komt bij, dat bejaarde, nu nog levende ingezetenen van Eemnes in hun jeugd de binnen de Zijdwind wonende dorpsgenooten „Binnen- dijkers" noemden. Doch de Heer Beekman bleef zich bewust, dat deze beide argumenten nog geen bewijs voor zijn opvatting vormden, zoolang niet aangetoond kon worden, dat de Noordgrens van Binnendijk niet altijd dezelfde geweest is als de nog bestaande der kerkelijke gemeente. Ik geloof, dat ons kaartje de mogelijkheid biedt om in dit op zicht tot grooter zekerheid te komen. Op het stuk van Eemnes, dat begrensd wordt door den Wakkerdijk, de Zijdwind en Gooiland, vindt men aangeteekend„Dit lant is den grave thijns schuldich". Daar alleen bij dit gedeelte der kaart afmetingen aangegeven staan 4) en de kaart zelf bewaard is tusschen allerlei papieren betreffende den tijns, die sommige Stichtsche gerechten in Eemiand aan den graaf I Vgl. ook A. A. BEEKMAN, Het Dijk- en Waterschapsrecht in Nederland vóór 1795 II (1907) 1833 i. v. Zijdewind. Zuidwend is een bedorven uitspraak of schrijfwijze, zegt de Heer BEEKMAN. Echter wordt op het kaartje, dat aan zijn opstel in de Norn. Geogr. Neerl. toegevoegd is, de betrokken strook wèl zoo genoemd. 2) In dit verband is het mogelijk van belang, dat in de zoo dadelijk nader te bespreken memorie van JAN VAN CULEMBORG VAN DE VUURSCHE van 1550 Eemnes een aanwas genoemd wordt (Rijksarchief in Utrecht, Staten-archief, no. 103, fol. 4v.). 3) MaTTHAEUS, De /ure GL, 329. Vgl. A. LE COSQUINO DE BUSSY, Marken in Utrecht (1925) 40 vgg. PlETER AELMANSZOON zegt in zijn eerste verslag dan ook van de Zijdwind: „die zij dair voir hoir gemeente houden". De pastoor van Binnendijk klaagde tegenover hem, dat de Eemnessers hem zijn inkomsten uit de Zijdwind niet lieten genieten. 4) Zoo wordt de afstand van den Wakkerdijk naar Leeuwenpaal „lllc XXX treden" genoemd, terwijl die van Leeuwenpaal naar de Zijdwind aldus omschreven wordt: „Van DlRCK HEYMANSSOEN WEGEN wech totten eynde, der de Zijtwint tegens de oude kerk van Emenesse ende tegens teynde bij rade van Larem (voeg in: ligt). IIIM treden". In zijn eerste verslag vertelt PlETER AELMANSZOON, dat de stadsbode van Naarden, die hem op zijn tocht vergezelde, de lengte der Zijdwind met zijn passen mat, „ende wart gevonden omtrent vierhondert treden breet".

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1932 | | pagina 40