196
Reeds in een erfpachtsbrief voor die van Baarn, d.d. 2 April 1538,
wordt dezelfde plaats aangeduid „daer tblochuys plach te staen up
Laperswech Men zou geneigd zijn hieruit te concludeeren, dat
onze kaart vóór dien laatsten datum vervaardigd is. Tenzij met de
aanduiding op onze kaart ook de overblijfselen van het blokhuis be
doeld zijn. Maar daarvan maakt de teekening toch niet den indruk2).
Deze gegevens zijn niet voldoende om de kaart te dateeren.
Gelukkig staan er een aantal opschriften op, die ons een nauwkeurige
dateering aan de hand doen. Daar deze moeilijk leesbaar zijn, geef
ik de belangrijkste daarvan hier weer, waarbij echter de lezing niet
overal even zeker is. In het midden bij „duysterde (lees: uyterste)
herde vant bosch", dat met een ster aangeduid is, leest men„Nota,
dat van stellen van der tweder baeke ofte pale ende van trayent
valt die questie tusschen dese partien, want die commysaris heeft
die voors. twede baeke by executie tot versoeke van partien gestelt,
daar die nu staet, rayende naer den Hilverssen wech, seggende dat
te wesen therde van Laperswech, ende dappellanten sustineren, dat
die voors. twede bake ofte pale behoorde gestelt te sijne intmidden(?)
van het sterreken ende alzoe rayende naer de Vuerss, daer gescreven
staet: therde van Laperswech, dwelck, zoe men sien mach bij inspectie
oculaire, liecht meer dan een quartier deromtrent Daarnaast
staan de beide radingen aangeduid„die raye, genomen bij den
commissaris, diez beclaecht is", en „die raye, die dappellanten susti
neren ten minsten behoren genomen te sijn".
Deze opschriften handelen dus over een door een commissaris ver
keerd getrokken grens, uitgaande van een verkeerd gestelde paal.
Over een geval van dien aard zijn wij uitvoerig ingelicht door Hortensius 3)
en door het vonnis van den Grooten Raad, d.d. 30 Januari 15524).
Hortensius vertelt, dat Frans Cranevelt als „legatus" („afgevaardigde",
vertaalt Peerlkamp, beter is: commissaris) de grenzen zou bepalen om
de twisten daarover voor goed te beëindigen. Doch hij had een
slecht onthaal van de Gooiers, vechtpartijen en processen volgden.
Toen de Gooiers voor den Grooten Raad te Mechelen gedaagd
waren, wist de oud-burgemeester van Naarden, Jan Aartszoon Lap,
Algemeen Rijksarchief, Grafelijkheid van Holland, Rekenkamer, no. 8, fol. 267.
2) Aanvankelijk meende ik in het feit, dat Vrouwenklooster bij de Bilt nog op
deze kaart staat, een terminus ante quem te mogen zien, daar de Teg. St. II 365
beweert, dat dat in 1548 afgebroken zou zijn. Hij beroept zich daarbij op A. MATTHAEUS,
Fundationes et Fata Ecclesiarum (1704) 417, die het juiste jaartal 1584 geeft.
3) HORTENSIUS, Naarder), 8 vgg., 71 vgg. Hortensius was van deze dingen zoo
goed op de hoogte omdat hij zelf bij de besprekingen tegenwoordig was: „una rogatus
aderam", zegt hij zelf.
4) Van de Water, a. w. I 344 vgg.
197
te bewerken, dat tot een nieuwe opmeting der grenzen, door den
landmeter Jasper Adriaanszoon uit den Haag, besloten werd. Een kaart
werd ter tafel gebracht, in tegenwoordigheid van den vorigen land
meter Evert van Schaik uit Utrecht. Toen men van dezen een eed
vorderde, bekende hij volmondig zich vergist te hebben. Toen werd
de vorige grensscheiding vernietigd en een nieuwe getrokken. Uit de
narratio van het vonnis van 1552 blijkt, dat het optreden van dezen
commissaris plaats vond bij de executie van het vonnis van 1541
en dat die executie vóór September 1544 geschied moet zijn. Ik acht
het onweersprekelijk, dat de aanteekeningen op onze kaart op die
gebeurtenissen betrekking hebbenzij bedoelen de onjuiste meting
van Van Schaik aan te geven.
Het lijkt mij waarschijnlijk, dat het deze kaart is, die bij de be
spreking te Mechelen ter tafel gebracht werd, onwaarschijnlijk, dat
het de kaart van Van Schaik zelf is, waarop de aanteekeningen gezet
zijn. Wij bezitten van zijn hand een groote in olieverf geschilderde
kaart van de Vrijheid van Utrecht, die thans in het Centraal Museum
te Utrecht bewaard wordt 2). Een vergelijking van beide kaarten ver
oorlooft zeker niet ze voor werk van dezelfde hand te houden. Wel
komt de manier om boerenhofsteden en molens schetsmatig aan te
geven overeen met die op onze kaart, maar deze wijze van afbeelden
is schablone. De ronde kaart van Gooiland en de onlangs ontdekte
vogelvlucht van Utrecht door Adriaan van den Wiingaerde vertoonen
hetzelfde procédé. De teekening van de stad daarentegen is bij
Van Schaik geheel anders dan op onze kaart. Het letterschrift komt
niet overeen, maar dat verschil kan veroorzaakt zijn, doordat Van
Schaik met sierletters werkt. Ook spelt hij sommige namen anders
dan op onze kaart geschiedt. Bovendien is het we! zeer weinig aan
nemelijk, dat de bezwaren, die de Hollanders tegen de paalscheiding
hadden, op een Utrechtsche kaart zouden aangebracht zijn.
Ik meen dus Van Schaik als vervaardiger van deze kaart te mogen
uitschakelen. Een kaart van zijn hand zou op zijn vroegst van 1541
kunnen zijn en ik vermeen, dat de kaart een situatie van eenige jaren
vroeger weergeeft. Ik wees reeds op het blokhuis aan den Lapers-
weg, dat al in 1538 ruïne was3). In het verslag van den raadsheer
Van de Water, a w. I 136 vgg.; vgl. Perk op Hortensius, 247.
(W. C. SCHUYLENBURG en C. H. DE JONGE), Catalogus van het Historisch
Museum der Stad (Utrecht) (1928) 58, no. 280. Men vindt haar afgebeeld t. a. p als
afb. 6 en ten deele bij M. N. ACKET, Een merkwaardige kaart van Utrecht
en omgeving, in: Jaarboekje van Oud-Utrecht VIII (1931) 44, afb. I.
3) Het blokhuis wordt nog vermeld, blijkbaar ter aanduiding van de overblijfselen,
op de kaart van de limieten tusschen Gooiland en het Sticht van Utrecht door LuCAs'
lANSEN SlNCK van 1619 (Algemeen Rijksarchief, no. 2582). Ook van VAN SCHAIK heeft
men opgemerkt, dat hij soms oudere voorstellingen geeft dan hij gezien heeft. Vgi.
ACKET, a. w., 69.