IU 195 Regeunck, burger te Utrecht, om de limieten tusschen Gooiland en het Sticht, zooals die bij provisioneele uitspraak van den graaf van Hoogstraten, stadhouder van Holland en Utrecht, d.d. 14 Mei 1532, geregeld waren, in oogenschouw te nemen en in kaart te brengen Mij is geen kaart bekend, die met zekerheid geacht kan worden ten gevolge van deze opdracht vervaardigd te zijn. De volgende kaart, die ons overgeleverd is, is verscheiden jaren jonger en het is niet aan te nemen, dat Jan Regeunck zoo lang met het uitvoeren van zijn opdracht getalmd zou hebben. Bovendien is dat een Hollandsche kaart, die ik aan een anderen maker zou willen toeschrijven. Het ontstaan van deze derde kaart2) zie afbeelding III hiernevens eveneens een groote, zeer smaakvolle kleurentee- kening op papier, is moeilijk te bepalen. De lijn Leeuwenpaal St. Maartenstoren, die in dezen tijd als grensscheiding van Holland en het Sticht gold, staat er op. Deze lijn wordt bij Hortensius bij de limietscheiding in 1526 vermeld3), doch komt in de overgeleverde processtukken pas voor in 1534 4). Een nauwkeurige tijdsbepaling geeft zij dus niet. Misschien zou men die mogen zien in de omstandigheid, dat het klooster Birk bij Amersfoort wel op de vorige maar niet op deze kaart voorkomt. Dit klooster is in 1543 verwoest5). Mag men nu aannemen, dat de kaart daarna ontstaan is, of is het ontbreken ervan een toevallige coincidentie Gaat men zoeken naar den terminus ante quem, dan komt men tot bevindingen, die schijnbaar in strijd zijn, met wat wij zoo juist vonden. Het blokhuis aan den Lapersweg bij de Vuursche staat er op. Daarover bezitten wij verschillende gegevens. De raadsheer in den Grooten Raad te Mechelen, Mr. Everard Nicolai, die met Jan Settin, griffier bij dien Raad, als regeeringscommissaris inzake de paalschei- dingen van kjooiland werkzaam was, zegt in zijn verslag van zijn bevindingen aldaar, d.d. 8 Augustus 1539: „een weynich westwerts lancx denselven Laperswech omtrent de plaetsen, daer weleertijts een blochuys gestaen heeft, daer men noch de reliquien af ziet"6). h J. VAN DE WATER, Groot Utrechts Placaatboek i (1729) 117; de uitspraak van Hoogstraten staat t. a. p., 116. 2) Algemeen Rijksarchief, no. 2579. 3) Hortensius, Rer. Ultraïect., 61. 4) Van de Water, a. w. I 118. 5) Teg. St. UtrII 265; VAN DER AA. a. w. II 454. Geen terminus a quo wordt geleverd door het feit, dat de molen te Blaricum wel op deze, maar niet op de vorige kaart staat. Want die molen komt reeds voor in den derden Schaarbrief van 1455 (PERK, Verslag, XVIJ. Hij wordt ook vermeld in het tweede verslag van PlETER AEL- MANSZOON, d.d. 3 Februari 1526. 6) Algemeen Rijksarchief, Grafelijkheid van Holland, Rekenkamer, no. 755b; vgl. Perk op Hortensius, 246.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1932 | | pagina 36