186 Gooiland, die Pieter Aelmanszoon, secretaris van Naarden in de jaren 1525 tot 1527 ingesteld heeft. Om zekerheid daaromtrent te verkrijgen deed hij, vergezeld van den stadsbode van Naarden, incognito eenige tochten door de omliggende gebieden, waarbij hij iedereen, die hem nader inlichten kon, uitvroeg. De levendige en onderhoudende rap porten, die hij van deze expeditie opgesteld heeft, zijn nog nooit ge drukt2); alleen heeft de bekende Gooische „oudheidminnaar" Albertus Perk hun inhoud in het kort weergegeven3). Het doel van des secre taris' tochten, die hem zelfs naar Groningerland voerden om berichten in te winnen, was zekerheid over de grenzen te verkrijgen, maar juist op dit punt blijven de verslagen, naar Perk al opmerkte, „duister, en tegen enkele lichtpunten doen zich meerendeels tegenstrijdigheden en nevelachtige berichten op". Voor ons doel zijn zij dan ook vooral van belang, doordat, naast aardige cultuurbeelden en mededeelingen, die licht op de economische toestanden werpen, opmerkingen er in aangetroffen worden, die topografische gegevens bevatten en daar door bij het onderzoek van de kaarten van dienst kunnen zijn. Om deze gegevens naar waarde te kunnen gebruiken, is het noodig nauw keurig vast te stellen, van welken datum elk rapport is. In dit opzicht mogen wij ons zeer fortuinlijk achten. Het eerste verslag wordt in een gelijktijdige aanteekening op den omslag, die niet van de hand van Pieter Aelmanszoon is, op 1518 ge steld. Doch deze dateering kan niet juist zijn. Immers de steller ver klaart zijn tocht te hebben aangevangen „up Donredach voir sinte Symon ende Judas Apostelenavont"; een paar bladzijden verder blijkt, dat het den volgenden dag Sint Simeon en Judasavond is. Het feest der beide heiligen (28 October) viel dus dat jaar op Zaterdag, wat niet in 1518, toen het op Donderdag viel, wel in 1520, 1525 en 1530 het geval was. Van deze jaren is 1525 stellig het gezochte, wat blijkt, als men den datum vergelijkt met dien van het volgende verslag. De tocht heeft blijkens andere data in het rapport slechts enkele dagen geduurd„ende quamen Sondachssmorgens thuys te Nairden". Op Allerzielen ging het tweetal op nieuw op stap, zoodat men mag be sluiten, dat het verslag toestanden uit de laatste dagen van October en de eerste van November 1525 weergeeft. 3) Perk, t. a. p. 187 Het verslag van Aelmannus' tweede verkenningstocht is door hemzelf gedagteekend op „den III Februarii a° etc". Het jaar wordt gegeven door een kantteekening van een andere hand dan de zijne, doch mogelijk dezelfde als de aanteekening op het vorige verslag schreef: „overgesonden bij den secretaris van Naerden den Vllen in Februari XXV secundum cursum curie Hollandie". Het verslag zelf noemt geen jaar, levert geen andere gegevens om dit jaartal te verifi- eeren dan dat zijn data precies in de chronologie passen, als men 1526 aanvaardt. Want op 9, 22 en 29 Januari blijken de secretaris en zijn kameraden ook de schout van Naarden is ditmaal van de partij de Stichtschen, die ook hunnerzijds de grenzen kwamen bezien, bespied te hebben. Handelend over wat in Januari 1526 ge schied is en in de eerste dagen van Februari 1526 geschreven, zoo mag men dit tweede verslag wel dateeren. Daarmede klopt, dat tusschen deze beide verslagen in het pakket archivalia een brief ligt van Pieter Aelmanszoon, waarin hij den gecommitteerde in zake de grenzen van Gooiland aanbiedt een monnik te Selwerd bij Groningen te gaan opzoeken, om van dien inlichtingen over de grenzen in te winnen. Deze brief moet na het tweede verslag geschreven zijn; zijn datum luidt dan ook: „upter XXVlIen dach Februarii a0 XXV stilo curie", oftewel 27 Februari 1526. De beschrijving van de reis naar Selwerd vormt de inhoud van het derde verslag van Pieter Aelmanszoon. Er moet eenige tijd ver streken zijn tusschen dezen en den vorigen tocht, want de secretaris van Naarden blijkt inmiddels controleur te Workum in Friesland te zijn geworden; stellig een tijdelijke betrekking hij blijft zijn ambt te Naarden bekleeden maar toch van dien aard, dat hem een substituut toegevoegd is, die hem tijdens zijn afwezigheid vervangt. In het verslag zelf komt geen dateering voor, behalve dat de schrijver zegt zijn reis in den winter ondernomen te hebben en aan het eind verklaart, dat het plan daartoe een jaar geleden door den bode van Naarden gesuggereerd is. Tusschen den brief van Pieter Aelmauszoon en dit verslag ligt dus een jaar. Dat komt voortreffelijk uit met de dateering, die dezelfde gelijktijdige hand als bij de vorige processen- verbaal buiten op dit verslag plaatste: „den XXVIen jn Februario XVc XXVI secundum cursum curie Hollandie", wat dus 26 Februari 1527 wil zeggen. Het vierde verslag mist elke dateering, maar gelukkig kunnen wij dat nauwkeurig bepalen uit den inhoud. Het is een rapport over een onderzoek naar de overblijfselen van de hofstede van EIten, aan de hand van inlichtingen, die Pieter Aelmauszoon te Selwerd verkregen had. Met den datum van het vorige verslag is de terminus a quo Vgl. over hem S. GRATAMA. Een dingtaal van N a a r d e n - Go o i I a n d, in: Versl. en Meded. O.-Vad. Rechtsbr. VI (1915) 98 vgg.; A. PERK, Nalezingen en Bijvoegsels op HORTENSIUS' Over de Opkomst en den Ondergang van Naarden, met vertaling en aanteekeningen van (P. HOFMAN) PEERLKAMP (1866) 249 vgg.; mijn opstel Drie politieke gedichten uit de eerste regeeringsiaren van Karei V, in: Bijdr. en Meded. Hist. Gen. XLVIII (1927) 136 vgg. 2) In mi|n weldra te verschijnen uitgave der Middeleeuwsche Rechtsbronnen van Stad en Lande van Gooiland zijn de verslagen, daar het geen rechtsbronnen zijn, niet opgenomen. Er bestaat kans, dat zij eerlang gepubliceerd zullen worden.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1932 | | pagina 29