Gouda heeft weer een archivaris.
178
De overgave van Tutucorijn met onderhoorigheden, van de fac
torijen aan Caap Comorijn en te Kilkare met het Verschwaters-eiland
had plaats 1, 7 en 11 Juni 1825 door den resident van Tutucorijn.
Deze vroeg bij brief van 4 Augustus aan den Commissaris te Sadras
inlichtingen over de uitvoering der instructie ten aanzien der archieven,
meldend dat er geen secreet verbaal te zijner residentie gehouden
werd. De Commissaris gelastte overgave der archieven aan den
Britschen collector. Bij brief van 25 Augustus antwoordde de resident
te Tutucorijn, dat de Britsche collector zich bereid had verklaard de
archieven over te nemen, hetwelk onder kwitantie zou geschieden
Bengalen.
Te chinsurah handelde bij afwezigheid van den resident D. A.
Overbeek, die tot Nederlandsch Commissaris voor de overgave was
benoemd, de waarnemende resident Bouman. De overdracht der be
zittingen aldaar had 7 Mei 1825 plaats. Eenige dagen later gaf Bouman
last aan enkele ambtenaren om de onderhoorige bezittingen in Bengalen
(te Bellasoor, Patna, Calcapoor, Fultah en Dacca) over te geven.
Midden Juli 1825 werd het Nederlandsche archief te Chinsurah
geïnventariseerd en in handen der Britsche commissarissen gesteld
de (thans te Calcutta berustende) inventaris draagt tot titel: Register
of Dutch records in charge of the registrar und secretary received
the 13 th., 14 th., 15 th. and 16 th. of July 1825
Het duurde tot Juni 1826 voordat de secrete papieren aan de
Nederlandsche partij terugkwamen. Krachtens een order of the
government nam destijds de gewezen secretaris van den Raad van
Politie te Chinsurah P. J. C. Overbeek in ontvangst de secrete papieren
en hetgeen met deze te samen in een kast op het kantoor der ge
zworen klerken werd aangetroffen 2).
Op de lijst van Juli 1825 is bij die gelegenheid aangeteekend,
welke stukken ter beschikking van Overbeek zijn gesteld. Deze aan-
teekeningen komen overeen met een door Overbeek opgestelde lijst
van 342 in ontvangst genomen nummers 3). Behoudens enkele uitzon
deringen zijn deze papieren door hem naar Batavia opgezonden.
Soeratte.
De overgave der Nederlandsche factorij aldaar geschiedde op 21
December 1825 door den resident Baron van Albedvhll, die tot com
missaris benoemd was.
Het archief werd in Januari 1826 aan den Britschen Commissaris
tegen bewijs overgedragen; deze kwitantie bevat een summiere opgave
Verslag VAN KAN, p. 22.
2) o. c. p. 21.
3) Verslag VAN KAN, p. 22.
179
van de „Firmanns, deeds, books etc. belonging to the Netherlands
factory at Surat"
De secrete papieren komen op de lijst niet voor. Zij moeten zijn
opgezonden naar Batavia: immers berusten zij thans te's-Gravenhage,
waarheen zij uit Nederlandsch-Indië zijn overgebracht.
De inventaris, door Mr. Heeres vervaardigd van de bescheiden
in 1863 uit Indië naar s-Gravenhage getransporteerd, geeft aanwij
zingen betreffende de Voor-Indische archivalia, welke thans op het
Alg. Rijksarchief bewaard worden. Uit het tijdperk der V. O. 1. Com
pagnie komen hierbij voor: de secrete resolutiën van Directeur en
Raden van Politie te Chinsurah van 1760 af, en dergelijke stukken
van Soeratte van 1784 af. Van Coromandel en van Madura zijn geen
secrete resolutiën uit den tijd der Compagnie bij de verzameling aan
wezig; dit ontbreken komt overeen met hetgeen de hiervoor geci
teerde lijsten van 1825 uitwijzen.
R. BIJLSMA.
Tijdens de invoering van de archiefwet 1918 was Dr. J. Huges
archivaris van Gouda. Bij diens bedanken in 1921 benoemde de
Goudsche gemeenteraad om zuinigheidsredenen geen opvolger. Het
gevolg was, dat de gemeente-secretaris met het archiefbeheer werd
belast.
Deze nieuwe toestand was volkomen in strijd met den geest van
de nieuwe archjefwet, te meer waar de Goudsche gemeenteraad be
paalde, dat de archiefbeheerder hetzelfde salaris zou ontvangen als
de archivaris tot nu toe had genoten.
De Algemeene Rijksarchivaris legde zich dan ook zoo maar niet
bij den nieuwen toestand neer.
Hij ging er uit hoofde van den slechten financieelen toestand
van de gemeente Gouda slechts mee accoord, dat voorloopig
geen archivaris zou worden benoemd; hij maakte het uitdrukkelijk
voorbehoud, dat deze toestand in geen geval zou worden bestendigd.
De Algemeene Rijksarchivaris wist bovendien niet, dat het salaris
van den archivaris naar den archiefbeheerder werd getransporteerd.
Ware dit wel het geval geweest, dan zou hij zich zonder eenigen
twijfel reeds in 1921 krachtig tegen het onvervuld laten van de archi
varisplaats hebben verzet en dan zou nooit de ongewenschte toestand
zijn ingetreden, die gedurende een elftal jaren heeft geduurd.
A. R, A. Kolon. Arch. 11612 (Inv. HEERES 40/997 h).