Aan de hand van hetgeen de naar 's-Gravenhage overgebrachte documenten inhouden, zullen wij hier aangeven wat daaruit blijkt be treffende de papieren, die in 1825 aan de Nederlandsche zijde zijn gebleven; zulks kan dienen ter aanvulling van het genoemde Verslag, te meer aangezien daarin niet gerept wordt van de instructie van Februari 1825 en het voorschrift aangaande de overgave der archieven. Kust van Coromandel en van Madura. De Nederlandsche bezittingen aldaar, die in 1825 aan Engeland moesten worden overgedragen, waren de etablissementen van het hoofdkantoor Sadras; van de kantoren Palikatte, Palicol, Jaggernaik- poeram en Tutucorijn; van de posten Bimilipatam en Porto Novo; alle met onderhoorigheden. De overdracht van Sadras en onderhoorigheden geschiedde op 1 juni 1825 door den commissaris Von Söhsten, opperhoofd ter kuste. Denzelfden dag werden, volgens daarvan opgemaakte lijsten, in handen der Britsche gecommitteerden gesteld de archieven van de voormalige Nederlandsche Oost-Indische Compagnie en die van de laatste admi nistratie aldaar De bescheiden, die aan het Nederlandsch bestuur bleven, staan vermeld op een „Lijst van zoodanige papieren en zegels etc. die naar Batavia verzonden worden". Deze lijst, op 15 September 1825 te Sadras opgemaakt, vermeldt, wat de papieren betreft, slechts bescheiden uit het tijdperk 1818—1825; verder zegels, stempels, cachetten, sjappen, onder welke ook gebruikt ten tijde der V. O. 1. Compagnie 2). Tot het verrichten van de overgave der kantoren en posten met onderhoorigheden stelde de Commissaris instructiën vast, voornamelijk voor de residenten, waarin ten aanzien der archieven het voorschrift der voor den Commissaris vastgestelde instructie was overgenomen3). Met de archieven werd als volgt gehandeld. De resident te Paliakatte zond bij brief van 2 Juni 1825 aan den Commissaris bericht van de overgave der etablissementen en deelde daarbij mede, dat hij, na afgave van de archieven aan den Britschen gecommitteerde, de overige volgens lijst aan den Commissaris aan bood. De lijst bevindt zich als bijlage bij den brief; de opzending der stukken geschiedde met een geleidebrief, gedateerd 8 Juni De aan den Commissaris toegezonden bescheiden betreffen uitsluitend het tijdperk 1817—1825. De resident te Palikol berichtte bij schrijven van 5 Juni 1825 aan den Commissaris, dat hij alle boeken en papieren aan den Engelschen gecommitteerde zou overleveren, behalve kasboeken en rekeningen. Bij zijn brief van 9 Juni voegde de resident een „List of records, books and papers in the Dutch language delivered to the English Government", gedateerd Palikol 9 Juni 2). Betreffende de opzending der kasboeken en rekeningen herhaalde hij nog eens bij zijn schrijven van 11 Juni, dat hij deze binnen enkele dagen naar Sadras zou zenden. In de brieven van den resident te Jaggernaikpoeram wordt eerst melding gemaakt van de bescheiden te Bimilipatam. De posthouder aldaar had den resident toegezonden alle de gouvernementspapieren sedert het jaar 1818, welke doorgestuurd zouden worden naar Sadras 2). De posthouder had onder zijn berusting gehouden alle oude voormalige Compagniesboeken en -papieren, aangezien deze nog niet gerequi- reerd waren geworden door den Britschen commissaris. De resident van Jaggernaikpoeram zond voorts bij zijn schrijven van 29 Juni aan den Commissaris te Sadras twee opgaven van archief bescheiden de eene was een „Lijst van de boeken en papieren ge- hoorend aan het Nederlandsche gouvernement, die onder mijn verant woording liggen"; de andere was getiteld „Lijst van de boeken en papieren van het Nederlandsche gouvernement, die overgegeven zijn geworden aan den Engelschen Commissaris met de overgave van deze plaats" en gedateerd 1 Juni 1825 2). De lijst der papieren, onder verantwoording van den resident gebleven en ter opzending bestemd, werd door Commissaris von Söhsten naar Jaggernaikpoeram teruggezonden. Op 15 Juli meldde de resident, dat hij volgens de veranderde lijst de boeken en papieren naar Sadras zou depêcheeren; de lijst is in triplo aan den brief toe gevoegd. Den volgenden dag werden de bescheiden afgezonden met een geleidebrief; de lijst bevat slechts stukken uit het tijdperk 1818 -1825,2). De overdracht der factorij te Porto Novo op 1 Juni 1825 werd bij brief van 7 Juni naar Sadras gemeld; van de archiefstukken vinden wij geen melding gemaakt. 176 te vinden gegevens wordt melding gemaakt in het gedrukte Verslag van een onderzoek, in 1929—1930 op last van den Gouverneur-Gene raal ingesteld door mr. j. van Kan, lid van den Raad van N.-Indië en oud-hoogleeraar te Batavia, getiteld: Compagnies-bescheiden en aan verwante archivalia in Britsch-lndië en op Ceylon"te Batavia uitge geven in 1931 (253 pgg.). Deze lijsten worden genoemd op de lijst van 14 Sept. 1825. A. R. A. kolon. archief 11620. (Inv. HEERES 40/1003 m.). De lijst betreffende de archieven der O. I. C. berust op het landsarchief te Batavia; zie Verslag VAN KAN, p. 16. 2) Kolon. arch. 11620. 3) A. R. A. kolon. arch. 11623 (Inv. HEERES 40/1011 j). 177 A. R. A. kolon. arch. 11629 (Inv. HEERES 40/1016 r). 2) Kolon. Arch. 11629.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1932 | | pagina 21