170
theken met inbegrip van de handschriftkaarten„cartes et portulans
Die woorden mogen ons een lichtend voorbeeld zijn. 2)
Of het denkbeeld van een of meer kaartenzalen zooals Dresden
dat kent, voor ons land ook te grootsch is, zal de tijd moeten leeren
in het bescheidene is bij ons reeds heel wat tot stand gebracht.
Over inventarisatie en gebruik van de oude kaarten leert Dresden
ons ook allerlei: daarover een volgenden keer.
R. D. BAART DE LA FAILLE.
Opvattingen over nieuwe archieven in Duitschland.
1.
De beschouwingen door Hellmuth Gröger gegeven in Archivstudien
zum siebzigsten Geburtstage von Woldemar Lippert, onder den titel
Neuzeitliche Aufgaben gröszerer Stadtarchive zijn van
veel waarde, ook voor eene beoordeeling van de nieuwere methoden
van archiefordening zooals die zich de laatste tijden in ons land
hebben ontwikkeld. Niet in de eerste plaats voor eene beoordeeling
van deze methoden zelf, dan wel van het standpunt van den „Archivar
tegenover den „Auf- und Ausbau des Archivs als Verwaltungsmittel
Schrijver is er niet zeker van of de tegenwoordig gevolgde, door de
tijdsomstandigheden noodzakelijk geworden nieuwere methoden van
archiefordening geen moeilijkheden zullen scheppen en geen afbreuk
zullen doen aan de historische waarde van de archieven der over
heidsorganen, maar hij ziet toch duidelijk dat het archief in de eerste
plaats moet worden dienstbaar gemaakt aan zijn bestemming als
„Verwaltungsmittel". Hij beschouwt dit als een „unanfechtbares Recht
van de overheidsorganen. In hoeverre de nieuwere methoden van
ordening een gevaar kunnen opleveren voor de historische waarde
van de archieven is een vraagstuk dat door Gröger niet verder wordt
uitgewerkt en in dat opzicht ben ik dan ook niet veel verder gekomen
dan met mijn polemiek met Dr. Heeringa (zie laatstelijk Archievenblad
no. 1 van 1930/1931), waarbij hetzelfde probleem is aangesneden.
Eene juiste beoordeeling van de waarde der „nieuwere methoden
van archiefordening is slechts mogelijk, wanneer eerst duidelijk zal
zijn wat onder deze „nieuwere methoden" wordt verstaan; in dit
opzicht geven de beschouwingen van Gröger ook geen voldoende
171
licht. Wel wordt er op gewezen, dat door de enorme uitbreiding
van de bemoeiingen der overheidsorganen meer en meer eene speciali
seering in de administratie intreedt, waardoor een sterk doorgevoerde
arbeidsverdeeling noodzakelijk is geworden, die op haar beurt de
oorzaak is van een ver doorgevoerde splitsing bij de ordening der
stukken, doch dit alleen geeft m.i. nog geen reden om te vreezen,
dat daardoor afbreuk zal worden gedaan aan de historische waarde
van de archieven. Decentralisatie in de behandeling van de stukken
behoeft zeker nog niet mede te brengen eene decentralisatie in de
uiteindelijke ordening. Centralisatie is voor de archiefordening
enkele uitzonderingen ten aanzien van bepaalde onderdeelen daar
gelaten een eisch, waarvan niet kan en mag worden afgeweken,
ondanks de eisch van sterk doorgevoerde decentralisatie bij de
behandeling der stukken; de praktijk heeft reeds bewezen dat dit
ook mogelijk is. Daarbij is het evenwel noodig dat de archiefordening
geschiedt „planmassig", een eisch ook door Gröger gesteld, die
daarbij als tweede eisch stelt, dat de verzorging zal geschieden door
een „wissenschaftlichen Fachmann" naar „Grundsatzen der Systematik
und zugleich nach den Erfordernissen der Geschichtsforschung", opdat
„im letzteren Sinne organischer Aufbau, Ausbau eines grosseren
Stadtarchivs" mogelijk zal zijn. Het valt dan ook niet te verwonderen,
dat Gröger veel verwachtingen heeft van „Verbundenheit und Wechsel-
wirkung zwischen ihnen (n.l. Verwaltungsstellen) und dem Archiv."
Dezelfde gedachte komt voor de archiefverzorging hier te lande tot
uiting bij pogingen om meer samenwerking te verkrijgen tusschen
de verzorgers der nieuwere archieven (registrators) en die der oudere
archieven (archivarissen), al zal er tusschen de „Verwaltungsstellen
en het „Archiv" in Duitschland misschien niet de groote afstand zijn,
die men hier te lande in den regel aantreft tusschen het oude en
het nieuwe archief. Dit is slechts een gradueel en geen essentieel
verschil, want alle archieven zullen eenmaal in de bemoeiingssfeer
der archivarissen vallen. Voor eene wisselwerking is samenwerking
noodig. De verzorgers der nieuwere archieven die in de eerste
plaats het oog zullen hebben op de belangen der administratie
zullen ook moeten weten, welke eischen aan de archief-verzorging
gesteld zouden moeten worden, om te kunnen voldoen aan andere
belangen dan die der administratie. Wanneer de behartiging van
verschillende belangen zou medebrengen het stellen van verschillende
eischen, zal een oplossing van het vraagstuk niet gemakkelijk zijn,
doch het is een taak dat eerst te onderzoeken. Gröger geeft geen
aanwijzingen, maar het blijft desniettemin van groot belang, dat in
de Archivstudien ook op dit punt de aandacht is gevestigd.
1) Actes du congres Bruxelles 1912 blz. 744 v; speciaal over de kaarten blz. 387.
2) Een internationaal comité te Parijs wil o.a. voor archivalia alleen tijdelijke
tentoonstellingen: Verslagen omtrent 's Ri/ks oude Archieven 1928 blz. 3; ik juich
dit gaarne toe.