164
een allergewichtigst punt de aandacht vestigen, en dat is het brand
gevaar. Heb ik in principe niets tegen het bewaren van kaarten en
platen in oorkondenzalen, als wij ten onzent dat begrip kennen, en
heb ik evenmin bezwaar tegen het bewaren van kaarten bij platen,
ja juich dat van harte toe, omdat door de groote massa van platen
in portefeuilles of doozen vanzelf hier een speciale, liefst afzonderlijke
berging voor wordt geschapen, toch moet ik ernstig bezwaar maken
tegen het bewaren gezamenlijk in een vertrek in het dienst
gebouw, hoe gemakkelijk dit voor personeel en gebruikers tevens is.
Wie zich eenigszins vertrouwd heeft gemaakt met de talrijke beschrij
vingen van buitenlandsche depóts, zooals ik die boven aanhaalde,
moet het als een groote overwinning beschouwen, dat er sinds 20
a 30 jaar een communis opinio bestaat, dat magazijn en dienstgebouw
worden gescheiden, omdat het dienstgebouw meer comfort vereischt
voor personeel en bezoekers, maar daarom ook minder brandvrij is
dan het magazijn. De meeste dienstgebouwen bezitten zolders, de
magazijnen van steen met ijzeren stellingen bezitten gewoonlijk geen
zolders, maar daken met glasbedekking, omdat van terzijde niet vol
doende licht invalt, daar de ramen bescheiden zijn van wege brand
gevaar. En nu treffen we meermalen heerlijke ruime werkkamers aan
voor de gebruikers van den topografischen atlas, vol licht door ruime
vensters, in dienstgebouwen, waarvan de brandvrijheid bepaald twijfel
achtig is. Men moet dus elk geval op zichzelf beoordeelen, en vooral
vragen of die dienstgebouwen absoluut vrij staan en 's nachts van
behoorlijke ijzeren luiken zijn voorzien. Door de ongunst der tijden
moet men er ernstig rekening mede houden, dat bij de groote uit
breiding der depóts het niet van zelf spreekt, dat overal brandvrije
gebouwen worden gezet of ingericht.
Als ik zoo de fraaie foto van de Dresdensche kaartenzaal zie
met groote ramen, vraag ik mij af, hoe het wel met de brandvrijheid
staat. Dit vraagstuk is bijv. in Noord-Holland aan de orde of komt
eerlang aan de orde. Wegens gebrek aan ruimte wordt te Haarlem
overwogen, de platen van den Provincialen Atlas in een der kamers
van het dienstgebouw te plaatsen, de kaarten in het depót. Mijn
ideaal zou zijn, beide bij elkaar, maar voor alles overwege de
brandvrijheid.
Vergis ik mij niet, dan is het reeds 20 jaar geleden, dat Dr. Wiersum mij
de reeds genoemde zaal toonde, en heb ik er een zeer gunstigen indruk
van gekregende fraaie charters en zegels lagen als een oogenlust uit
gestald. Alleen zou ik na het zoo juist geopperde bezwaar, nog een
tweede laten gelden: de vitrinekast bevindt zich in het midden. In
mijn vorig opstel gaf ik den praktischen raad, bij de kaartenkasten
165
voor ruime tafels te zorgen, liefst de kasten zoo te doen vervaardigen,
dat de kaarten er op uitgespreid konden worden, wat in Dresden in
praktijk is gebracht. Ik zou die middenruimte open willen laten, niet
volzetten met kasten of vitrines, maar met enkele tafels. Rondom
langs de wanden behooren de kasten met planken of iaden, niet
hooger dan 1 M. a 1.25 M. Of men de kaarten of platen liggend
bewaart, of in portefeuilles rechtopstaand, is mij voorloopig om het
even, maar de kasten rondom zijn daartoe als aangewezen. Men kan
den bovenkant nu gebruiken, om de kaarten of portefeuilles er op te
leggen voor bestudeering, maar nog veel mooier vind ik het, de
losse kaarten op de tafels in het midden te leggen, en de kasten
rondom te gebruiken voor tentoonstellen van platen, ter afwisseling
ook wel van kaarten. Men kan daar vitrines laten maken voor altijd,
maar ook volstaan met een goede afdekking om platen en kaarten
onder glas te vertoonen. Ik behoef niet ver van huis te gaan: in
Teyler's Museum heeft een van de drie tentoonstellingszalen voor
kunst lage wandkasten met planken voor de portefeuilles der teeke-
ningen. De vorige conservator Hulk is op het denkbeeld gekomen,
de prachtige schatten van die teekeningen en prenten meer aan het
publiek te toonen en heeft permanent tentoonstellingen ingericht in
de vitrines, op zijn aanwijzing op de kasten geplaatst.
Het is een lust daar van een tentoonstelling te genieten, of op
de tafels in het midden de portefeuilles door te kijken, die men
noodig heeft. Bij gebrek aan ruimte kan men van standaards gebruik
maken om de portefeuilles rechtop in te zetten; bij groote kaarten
zijn de tafels onmisbaar, wanneer de wandkasten voor tentoonstelling
dienen.
Een ander denkbeeld, wellicht wat Amerikaansch, heb ik nog
met die middenruimte. Waarom plaatst men daar niet stoelen en
noodigt bij de opening van een tentoonstelling bezoekers uit, om de
Aan den tegenwoordigen conservator, den heer H. VAN BORSSUM BUISMAN dank ik de
kennismaking met HANS W. SlNGER. Handbuch für Kupferstichsammlungen Leipzig 1916.
Het is wellicht geen toeval, dat ook dit boek geschreven is door een ambtenaar te
Dresden, evenals het opstel over onze kaarten; op het eerste gezicht doet het ons
Nederlanders wat vreemd aan, die minutieuse voorschriften over afmetingen tot in
centimeters; de schrijver verklaart echter, gedurende 25 jaar met zorg alles te hebben
overwogen tot in de kleinste bijzonderheden; op die wijze wordt met ruimte gewoekerd,
zeker geen overdaad bij een half millioen prenten. In de eerste plaats kunnen collega's
met historische en topografischeatlas hier veel uit leeren; maar zij die het verkiezen,
de kaarten op karton te zetten kunnen hier hun voordeel ook mee doen. Het werk
bevat rake opmerkingen, over de behandeling van het publiek, dat belastingen betaalt
en dus recht heeft op voorkomendheid; over het uitstallen der prenten, op de deuren
der aldaar hooge kasten; op het voor en tegen van inzenden op tentoonstellingen; ja
zelfs over rondgangen en voordrachten, al ziet hij er ook wel bezwaren van „Es liegt
die Gefahr der Verflachung nicht ganz ausserhalb aller Möglichkeit". Uitgebreide her
druk 1922.