156
zurück" veel opgerolde kaarten vlak te leggen en te vouwen, nam
vele kaarten van de rollen af, al bleven er nog genoeg over om in
de „Pfeilerschranke" tusschen de vensters op te bergen. Maar
bepaald afgrijselijk, om geen andere uitdrukking te bezigen, vind ik,
dat men mir nichts dir nichts groote oudtijds op linnen geplakte
kaarten in stukken snijdt om ze beter te bewaren „so grausam
und widersinnig es klingen mag"; ja „grausam" in hooge mate!
Dresden schijnt met eigen kaartenzaal wel voorlijk te zijn geweest,
want volgens B. bezitten weinig archieven afzonderlijke zalen voor
dit speciale doel. Gelukkig bezit het archief te Berlijn er zelfs 3, te
Karlsruhe 2, eenige archieven 1 zaal, weer eenige een bepaalde ruimte,
terwijl de kaarten elders wel in oorkondenzalen worden ondergebracht.
Ook heerscht er geen algemeen systeem van bewarenmen vindt ze
opgerold, gevouwen of opgehangen; soms staan de rollen in hooge
kasten of liggen in lage. Ook worden wel stellingen gebruikt, die
goedkooper zijn, maar niet stofvrij.
Zooals ik reeds mededeelde, is B. van oordeel, dat de platte
bewaring wel de beste is. Wat stellingen betreft, hierbij zijn porte
feuilles onontbeerlijk; B. acht groote portefeuilles slecht te gebruiken;
portefeuilles zijn bovendien overbodig, wanneer men laden toepast.
„Diese Aufbewahrungsart ist deshalb unbedingt vorzuziehen". Als
afmeting van een lade, te Dresden van „Eisenblech", geeft hij aan
1 M2. (Dresden 82 c.M. breed, 106 c.M. diep, 8 c.M. hoog).
In het algemeen geloof ik wel, dat wij een heel eind verder
zouden zijn, wanneer onze meeste archieven, de groote althans, een
inrichting bezaten, ons met zooveel enthousiasme beschreven. Waartoe
die galerij eigenlijk dient, is mij niet heel duidelijk. Dat het dekblad
van een complex van 12 kastjes van hout is, schijnt mij geen bezwaar,
al ziet het vertrek er op de foto niet zoo heel brandvrij uit. Het
verheugde mij uitermate hier terug te vinden het denkbeeld, door mij
2 jaren geleden aan de hand gedaan, om de kasten zoo laag te maken,
dat men ze als tafel kan gebruiken. Ik kwam tot een hoogte van
maximum 1.25; Dresden heeft 92 c.M.; laten we het juste milieu
nemen van 1 M. als ideaal. 2) In hoeverre die ijzeren beugel urgent
Vgl. Prof. FRUIN'S afkeurende woorden over het opvouwen en speciaal over
het in stukken snijden. N. Archievenblad 1931/32 blz. 128, die ik las nadat ik mijn
oordeel reeds had neergeschreven.
2) In het Rijksarchief te Middelburg zijn indertijd toonkasten aangeschaft, tevens
tot berging van kaarten, hoog 109 c.M., breed 260 c.M., diep 104 c.M. buitenwerks,
bevattende 2 rijen, elk van 9 uittrekbare boorden, waarop de kaarten uitnemend kunnen worden
gelegd. Het buitenwerk dezer voortreffelijk afgewerkte kasten is van eikenhout, het
binnenwerk van Amerikaansch populierenhout. Verslagen 1903 blz. 149. In dit verband
kan ik bij het laten maken van nieuwe kasten niet ernstig genoeg waarschuwen tegen
hooge kasten; de platen van den Provincialen Atlas te Haarlem liggen in portefeuilles
in een kast met 2 X 16 planken, wat in de praktijk hoogst onaangenaam valt, aller
minst navolging verdient.
157
is, om de kaarten in de laden vast te houden, waag ik niet te
beslissen; ik acht dien beugel zelfs niet zonder gevaar. Die hang-
inrichting lokt mij bepaald wel aan, waar er een goede gelegenheid
voor bestaat; in Dresden met de prachtige eiken dekbladen schijnt
die mij niet zoo dringend noodigin een archief, waar veel muur
vlakte is en de kasten minder praktisch, lijkt een inrichting voor
tijdelijk ophangen echter zeer gewenscht; zijn er veel kaarten op
rollen, dan is men van zelf haast wel verplicht, een behoorlijke
inrichting aan den wand ergens te maken om ze op te hangen voor
studieonderzoek. Terecht waarschuwt B. tegen beschadiging van
prachtstukken, die juist om hun schoonheid worden opgehangen; die
schoonheid is helaas menig prachtstuk al duur te staan gekomen bij
ons in Nederland.
Bleek het bij de bespreking van het Brusselsch systeem, dat men
daar als een nieuwigheid de opgerolde kaarten had plat gelegd, in
Dresden heeft men dat gelukkig minder nieuw gevonden evenals bij
ons. Reeds sprak ik mijn verontwaardiging uit over het in stukken
snijden van groote kaarten; in mijn vorig artikel noemde ik enkele
groote stukken in Nederland, maar ik heb slechts eenmaal dit ver
snijdingssysteem gezien; in den Provincialen Atlas te Haarlem bevindt
zich de groote kaart van Covens en Mortier van Holland en Utrecht
in 40 bladen; deze hing in 1873 nog aan den wand, tenminste be
schreven in Scheltema S Inventaris van dat jaar als wandkaart; thans
bevindt deze kaart zich in slechten toestand in portefeuille, in 10
stukken gesneden; blijkbaar was ze te veel bedorven om den wand
te versieren, en te groot om op te vouwen; in elk geval bestaat ze
nu uit 10 stukken, precies aan elkaar passend, maar de kanten rafelen
natuurlijk af en hebben duchtig te lijden. Het is dan ook een geluk,
dat juist dezer dagen beslag werd gelegd op een fraai gaaf gekleurd
exemplaar in 20 bladen: de breede witte randen behoeden voor
beschadiging van het kaartbeeld.
Dat kaarten in oorkondenzalen worden bewaard, acht ik op zich
zelf geen bezwaar, mits de oorkondenzalen deugen. Evenals bij ons,
bestaat in Duitschland geen vast systeem van bewaren, al overheerscht
„Gedaan moest het bovenal zijn met een stelsel van bewaring, dat meer
gericht schijnt op vernietiging dan op behoud. Ik bedoel het omlijsten en ophangen
waardoor onherstelbare schade berokkend is. De tot wandversiering gediend
hebbende kaarten zijn uit de lijsten genomen, de opgerolde en gevouwen kaarten in
planum gebracht." C. DE WAARD, Inventaris kaarten en teekeningen (Rijksarchief in
Zeeland) 1916. Inleiding blz. V; verwijst naar Verslagen 1903 blz. 149. Op de Vleesch-
hal te Haarlem hingen veel kaarten op de trap, met het noodlottig gevolg van ernstige
blutsen; gelukkig is men later hier van teruggekomen, maar versieren zij nog wel
verschillende wandenmits opgehangen op een doelmatige plaats, ben ik er allerminst
een tegenstander van.