154
De behandeling van kaarten in onze archieven.
1. De materiëele verzorging.
In de laatste aflevering van ons blad kondigt Professor Fruin
bij de bespreking van den feestbundel aan Woldemar Lippert, een
speciale bespreking van mijn hand aan over het opstel door den
uitgever dier studiën, Hans Beschorner gewijd aan de behandeling van
kaarten in de archieven2). Het scheen onzen redakteur n.l. wenschelijk,
dat na de bespreking van het opstel van wijlen collega Des Marez
te Brussel3), dit onderwerp opnieuw ter sprake werd gebracht en wel
naar aanleiding van het Dresdensche opstel. Voorloopig beperk ik mij
tot de materiëele verzorging; aangezien Beschorner ook zeer goede
wenken geeft over alles wat met de inventarisatie samenhangt,
tevens over de waarde en het gebruik der kaarten hoop ik binnen
afzienbaren tijd in de gelegenheid te zijn, die onderwerpen hier te
behandelen. Natuurlijk is het Beschorner niet mogelijk op Duitsch
degelijke wijze dit onderwerp in kort bestek uit te putten.
Toen ik het opstel van Des Marez las en besprak, leek het mij
eerst wel wat much ado about nothing en meende ik de vergevens
gezindheid van mijn vakgenooten te moeten inroepen, dat ik hen
bezig hield met zulke futiliteiten als kasten en portefeuilles om oude
kaarten in op te bergen en ze voor het gebruik gereed te maken.
Ik wist geen betere verontschuldiging, dan dat Des Marez zoo
uitvoerig was geweest. Maar nu ik het opstel uit Dresden eens grondig
heb doorgelezen en doorgewerkt, kom ik tot de overtuiging, dat het
heelemaal niet zoo overbodig is, deze zaken opnieuw ter sprake te
brengen, omdat het blijkt, dat men ook in Duitschland nog lang niet
algemeen het belang der studie van oude kaarten inziet, hoewel er
aan den anderen kant model-inrichtingen bestaan, zooals te Dresden.
Collega Beschorner blijkt een warm voorstander te zijn van het
gebruiken van oude kaarten, en wil door zijn voorbeeld anderen
opwekken. Ja, hij is er van overtuigd, dat alle archieven naar krachten
iets moeten doen „denn die Zukunft gehort zweifellos mit der Karte".
Hoezeer ik mij persoonlijk verheug over dit warme enthousiasme,
zou ik toch niet graag deze uitspraak voor mijn rekening willen
nemen, al zal men mij niet verdenken kunnen van gebrek aan waar
deering. Veeleer onderschrijf ik, dat de archieven er zich aan gelegen
moeten laten liggen, „mag dies doch noch so unbequem sein und
manchem Archivar aus dem Rahmen seiner Berufstatigkeit heraus-
155
zufallen scheinen Gelukkig geven de berichten van 50 archivarissen
in 1929 hem bewijzen van verbetering gedurende de laatste decennien.
Het is mij, als hoorde ik verwante en bekende klanken: tout comme
chez nous? Ook bij ons modelinrichtingen en daarnaast nog geringe
sympathieOver het laatste punt ben ik volstrekt niet zonder hoop,
en zie zeer voldoende licht, maar de modelinrichtingen, althans zooals
te Dresden, moeten hier nog uit den grond verrijzen.
Door een gelukkige omstandigheid is nog vóór den oorlog daar
een nieuw archiefgebouw verrezen met een afzonderlijke kaarten
zaal „wie er zweckentsprechender und schoner wohl kaum gedacht
werden kann". De maten worden hier niet gegeven, maar te oordeelen
naar de afbeelding er van, moet het een ruim vertrek zijn met een
galerij aan een der korte zijden; aan weerskanten valt het licht
binnen, zoodat het geheel een aangenamen indruk maakt. Voor
groote portefeuilles, dikke atlassen en groote stukken, die niet
gevouwen moeten worden, zijn langs de wanden kasten aan
gebracht met vaste bodems. Tusschen de vensters vindt men 6 M.
hooge staankasten voor groote opgerolde kaarten (Pfeilerschranke).
Voor kleine opgerolde kaarten heeft men de kasten op de galerij
bestemd, die echter niet diep genoeg zijn gebleken. De groote
massa echter is zeer doelmatig geborgen in 3 groote kasten midden
in de zaal; deze kasten bestaan uit dubbele rijen van 6 kastjes aan
een, waarvan er telkens weer 2 met gesloten deurtjes zijn gemaakt,
zoodat men bij 4 de trekladen wel ziet, bij 2 niet. Elke van de 3
groote kasten bestaat dus uit een blok van 12 kastjes, met een dek
blad van eikenhout om kaarten op uit te spreiden of om als teeken
tafel te gebruiken. Zulk een blok is 92 c.M. hoog, bevat in elk kastje
8 laden van 8 c.M. hoog, voldoende ruimte latend aan 20 a 30 plat
liggende kaarten. Een zware ijzeren beugel in elke lade voorkomt
het verschuiven. Zoo mogelijk worden ze niet of weinig gevouwen;
tot meerdere bescherming kan men een kaart in pakpapier leggen,
met gladden kant naar binnen.
Voor het gebruiken en bestudeeren van groote en onregelmatig
gevormde kaarten heeft men in Dresden 2 ronde dwarsstangen met
7 kettingen van haken en klemmen voorzien, om de kaarten tijdelijk
op te hangen; volgens Beschorner wordt dit systeem nog weinig
toegepast; wel vindt men blijkbaar ook in Duitschland prachtstukken
als wandversiering; mits ze dan niet in de zon hangen, en door glas
tegen stof en beschadiging worden behoed, heeft B. er blijkbaar geen
bezwaar tegen.
Tot zoover, zou men zeggen, is alles in den haak; B. acht de
platte bewaring ongetwijfeld de gunstigste, „schreckte nicht davor
Blz. 124 v.
2) Risse und Kart en in den Archive n, blz. 20 35, met 3 afbeeldingen.
3) N. Archievenblad 1929/30, blz. 141 v. van mijn hand.