Boekbespreking. Reeds te lang heeft dit in 1928 verschenen, verdienstelijke boek op een „bespreking" gewacht, en toch zou ik het ook nu slechts bij een voorloopige „aankondiging" willen laten. Het werk, dat in twee deelen verdeeld is, geeft in het eerste, een „Geschiedenis van de gemeente St. Oedenrode, de parochie van Rode en den Bodem van Eelde, met lijsten van ambtenaren, zieleherders, armen- en jeugd- verzorgers in het tweede den „Inventaris van oud- en nieuwarchief der gemeente St. Oedenrode". Over beide deelen zou allerlei te zeggen zijn; ik wil mij echter bepalen tot wat mij persoonlijk, om bijzondere, aanstonds nader uiteen te zetten redenen, het meeste belang heeft ingeboezemd: den inventaris van het nieuwarchief der gemeente St. Oedenrode. Die inventaris toch, opgesteld in overleg met mr. Jos. Smii, den rijksarchivaris in Noord-Brabant, wiens ijverige en diepgaande bemoeiingen met het gemeentelijk archiefwezen zijner provincie bekend geacht mogen worden, wijkt geheel af van wat tot dusver door vakgenooten inzake ordening en inventarisatie van nieuwere gemeentearchieven verricht werd. Waarin die afwijkingen bestaan, daarover aanstonds meer. Eerst nog een nadere verklaring waarom mij juist dit gedeelte van mr. Mommers' arbeid het meeste belang heeft ingeboezemd. Ik acht het vraagstuk van de ordening en inventarisatie der nieuwere gemeentearchieven, d.z. de archieven van 1813 tot heden, van zeer groot gewicht. De toestand in den lande is doorgaans zóó, dat voor de nieuwste archieven, die dagelijks door de gemeenteadministratie gebruikt moeten worden, goed, althans voldoende, gezorgd wordt, en dat men voor de oudere archieven, van vóór 1813, in de Handleiding een voortreffelijken gids voor een eventueele bewerking heeft. Daar tusschenin ligt echter een gedeelte, van 1813 tot, Iaat ons zeggen, ongeveer 1900, waar mede velen (ook vakgenooten) niet goed raad weten, en dat toch en uit historisch èn uit administratief oogpunt van groot belang is. Een jarenlange ondervinding als archivaris eener grootere gemeente, wien ook dat nieuwere archief is toevertrouwd, heeft mij dit geleerd! Die nieuwere archieven verkeeren meestal niet in al te besten staat noch van ordening noch van onderhoud; ze zijn nog niet oud genoeg, om „historisch belangwekkend te zijn en de administratie beschouwt ze als „afgedaan", hetgeen zeggen wil, dat er niet meer naar omge keken behoeft te worden. Gelukkig is dit laatste echter nog geen „communis opinio", getuige het feit, dat de bekende „Archief- 79 commissie der Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten waarin naast eenige archivarissen ook en vooral menschen uit de practijk der gemeenteadministratie zitting hebben, het vraagstuk der ordening en inventariseering der nieuwere gemeentearchieven in studie genomen heeft. Volop redenen dus om een nieuwe poging tot ordening en inventariseering van zulk een nieuwer gemeentearchief toe te juichen en met groote belangstelling tegemoet te treden. Het nieuwe, van het vroegere afwijkende element nu, dat mr. Mommers in deze materie gebracht heeft, is het volgende. Gingen vakgenooten, die zich vóór hem met de bewerking van een nieuwer gemeentearchief hebben beziggehouden, heel in het algemeen gesproken, bij de groepeering der stukken uit van de indeeling die het gemeenteverslag te zien geeft, mr. Mommers volgt een anderen weg. Over den theoretischen grondslag van zijn arbeid worden wij ingelicht door een opmerking over de gemeenteadmini stratie in verband met de Gemeentewet van 1851. „De gansche administratie" - aldus mr. Mommers - „beheerscht één groote scheiding, nl. die in autonomie en zelfbestuur". (I p. 26). Het normale orgaan voor autonomie is de raad, voor zelfbestuur het college van B. en W. Bij de groepeering der stukken zegt mr. Mommers het voorschrift van de Handleiding 16), dat niet de organisatie van het bestuur, doch die van het archief den doorslag moet geven, gevolgd te hebben„Getracht werd de ordening der stukken zooveel mogelijk in overeenstemming te brengen met locale secretarieele gebruiken, dus te restaureeren, niet iets nieuws te scheppen, dat theoretisch op de functie van het bestuur berust, doch practisch zou blijken met de secretarieele gebruiken niet te kloppen". (II p. 15). De nadere indeeling van het secretariearchief, met inachtneming van de scheiding auto nomie en zelfbestuur, vindt zich nu volgens mr. Mommers als het ware van zelf. „Zoo kreeg men: 1. stukken, al van ouds bijeen gevoegd overeenkomstig de bestemming, bijv. alle, gericht aan het gemeentebestuur of den burgemeester; 2. stukken, bijeengevoegd overeenkomstig den gemeenschappelijken inhoud of naar het onder werp, bijv, alles over financiën; 3. scheiding volgens de functiën van autonomie en zelfbestuur; 4. bij het zelf bestuur, rangschikking chronologisch, naar gelang de opgedragen functie" (II p. 15). Gelijk men ziet, wijkt dit belangrijk af van wat tot dusver door vakgenooten op dit gebied verricht was. Dit laatste was begonnen met de grootsche poging, door wijlen mr. S. Muller Fz. kort vóór 1880 ondernomen, om orde te scheppen in het nieuwere 78 Mr. A. R. M. Mommers, St. Oedenrode van oude tijden tot heden. 1928. Veghel, Boekdrukkerij Gebrs. L. en M. Bek.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1932 | | pagina 45