64 hun archieven hebben, zouden moeten achterstaan. Voor een water schap kan, gelijk boven gezegd, alleen maar in aanmerking komen dat onderdeel van het algemeene belang, ter behartiging waarvan het is ingesteld. Worden door de maatregelen ten behoeve daarvan andere belangen, zooals die der wetenschapsbeoefenaars, ook gebaat, des te beter. Maar naar welke zijde de schaal moet doorslaan als de belangen niet samenvallen, komt me niet twijfelachtig voor. Gelukkig dat over de noodzaak van een, liefst gedrukten, inventaris geen meeningsverschil bestaat, evenmin als over de wijze van be werking daarvan. Het spreekt b.v. wel vanzelf, dat bij het archief eener organisatie van bestuur over louter onroerende zaken een „zakelijke topografische indeeling veelal aangewezen is, en dat daarom aan de juiste plaatsbepaling bijzondere waarde moet worden gehecht. Dit is met altijd zoo eenvoudig als het schijnt; in het bijzonder niet bij van elkaar afwijkende kerspel- en ambachtsgrenzen, bij pol dernamen, die op elkaar lijken, bij polders, die van naam zijn veranderd, en bij de vele stukken waarin geen naam van ambacht of polder is genoemd en de situatie uit de handeling moet worden opgemaakt. Meer vragen rijzen er bij de „verdere beschrijvingsmaatregelen"; vooral bij dien maatregel, die naar buiten pleegt te blijken: de reges- tenlijst. Was het bestaanrecht der regestenlijsten van archieven in den aanvang geen ander, dan dat daardoor het samenstellen van volledige oorkondenboeken zou worden voorbereidnu het tijdstip van de voltooiing, zelfs van het begin dezer laatste publicaties in een steeds nevelachtiger verschiet blijkt te liggen, zijn de regestenlijsten van archieven allengs zelfdoel geworden. Niet over het maken van regesten in het algemeen moet hier worden gesproken; slechts dient erop gewezen, dat een waterschap m.i. te weing belang heeft bij de algemeene geschiedenis der middeleeuwen, dan dat het verplicht kon worden geacht alle oorkonden uit zijn archief in regestvorm te doen bewerken en publiceeren. Wat voor 't waterschap wél van waarde is, dat zijn de speciaal voor zijn geschiedenis belangrijke oorkonden, en vooral de akten, die tot bewijs van nu nog bestaande rechten en verplichtingen kunnen dienen. De kennis van deze stukken, niet slechts uit de middeleeuwen, maar tot in het heden, kan voor de hierboven sub 1 en z. genoemde belanghebbenden zeer nuttig zijn, en er bestaat dus alle aanleiding om ze door middel van korte inhouds opgaven overzichtelijk bijeen te brengen. Men komt daarmee min of meer tot het standpunt, waarop de vervaardigers van de alleroudste 65 regestenlijsten en uitgevers der „handvesten van steden en land streken hebben gestaan. Daarnaast behoeft natuurlijk de uitgave eener regestenlijst van alle middeleeuwsche oorkonden niet achterwege te blijven, ze zal slechts door een andere organisatie moeten worden ondernomen. Toevallig kreeg ik heden in handen de Aargauer Urkunden, heraus- gegeben vort der Historischen Gesellscliaft des Kantons Aargau, re gestenlijsten der Urkunden des Stadtarchivs Lenzburg (1930) en der Urkunden des Schlossarchivs Wildegg (1931), beide uitgegeven door het genoemde historische genootschap met steun respectievelijk van de stad Lenzburg en van de Effinger-Stiftung. Is dit niet een ideale vorm voor dergelijke uitgaven? Jammer, dat ten onzent niet in iedere provincie een historische vereeniging, die dit op zich zou kunnen nemen, bestaat. Bij den langen tijd, die er vermoedelijk nog zal verloopen voor dat inventarissen van alle waterschapsarchieven het licht zien, rijst de vraag naar „voorloopige lijsten" van de kleine en summiere over zichten van de grootere dezer archieven. Deze zouden den gebruiker althans de allernoodigste inlichtingen kunnen verschaffen: het al of niet bestaan, de plaats van bewaring, het beginjaar, de voornaamste bestanddeelen, de meerdere of mindere volledigheid, en de vindplaats van inventarissen van of van belangrijke mededeehngen omtrent deze archieven. Het denkbeeld is lang niet nieuwde provinciale inspecteur der gemeente- en waterschapsarchieven in Utrecht heeft reeds bij zijn verslag over 1925 een dergelijke lijst gevoegd; voor het hoog heemraadschap van Rijnland met de daaronder vallende waterschappen heb ik zulks in dit jaar verricht. Eindelijk: de berging der waterschaparchieven. Dit vraagstuk ziet er geheel anders uit voor de groote waterschappen met eigen dienstgebouwen, dan voor de zeer vele kleine, die daarover niet beschikken. Van de eerstgenoemde hebben er al vele doelmatige, brandvrije archieflokalen in hun gemeenlandshuizen ingericht. Men bezoeke slechts de kantoren van den Lekdijk Bovendams te Utrecht, van Noordhollands Noorderkwatier te Alkmaar, van den Haarlemmer- meerpolder te Hoofddorp, van het grootwaterschap Woerden te Woerden, van Delfland te Delft, van Schieland te Rotterdam, van de Neder-Betuwe te Tiel, van den Tielerwaard te Tuil, van den Bom- melerwaard-boven-den Meidijk te Zalt-Bommel, van den polder Wal cheren te Middelburg, en zoovele andere. Er ontstaan slechts moei lijkheden, wanneer, gelijk bij Rijnland te Leiden, het archief dermate is aangegroeid, dat er in het gemeenlandshuis geen plaats meer voor kan worden gevondende brandvrije bewaarplaats van dat hoog- Mr. SMuller Fz„ Bi/dragen voor een oorkondenboek van het Sticht Utrecht, Programma (1890) bl. 8 enz. Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven (1921) bl. 117-121.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1932 | | pagina 38