inl=idT rsrtss: d"2e kla,,e
mdlCNlere,rge~ vetten de
™Tt°rpe=ii1°d^oZr?e~ kennis
1) Mn s. MULLER FZ-, Cafa/ogus van her ar chief der gemeerde Utrecht,
60
bij algemeenen maatregel van bestuur gesteld (K. B. van 6 Sept.
1919, S. 557), hebben slechts op den modus procedendi betrekking.
Welke zorg is nu „behoorlijk" te achten? Wet en algemeene
maatregel laten zich er niet over uit. Geschillen van bestuur erover
hebben zich, voorzoover ik heb kunnen te weten komen, nog niet
voorgedaan, zoodat ook de praktijk niet tot een nadere begripsbe
paling heeft geleid. Van 't standpunt der besturen zelf had het m.i.
de voorkeur verdiend, dat door den wetgever zelf was bepaald, wat
onder „behoorlijke zorg" moet worden verstaan. Het voldoen aan dien
objectieven maatstaf had hun dan rechtszekerheid kunnen verschaffen
en hen kunnen bevrijden van de mogelijkheid van wisselend inzicht
van provinciale inspecteurs.
Wellicht mag men de algemeene minimum-eischen, die zich in
de praktijk bezig zijn te ontwikkelen, ongeveer als volgt formuleeren
een droge, niet-brandgevaarlijke, liefst brandvrije, doelmatig ingerichte
bewaarplaats; een althans summiere ordening, waarin men zonder al
te veel moeite den weg kan vindenvoortdurend toezicht.
Deskundig toezicht? Hier scheiden zich de wegen. De minister
heeft bij de wetsherziening van 1928 verklaard, dat voor de water
schapsarchieven als regel met het beheer van den secretaris genoegen
kan worden genomen1). Uit de Staten-Generaal is geen stem hiertegen
opgegaan. De Algemeene Rijksarchivaris zegt echter t. a. p.„Deze
motiveering geldt echter niet voor enkele groote waterschappen,
zooals de hoogheemraadschappen Rijnland, Delfland, Schieland, Lekdijk
Boven- en Benedendams, het grootwaterschap Woerden, de polders
Walcheren, Schouwen enz., die belangrijke archieven hebben, welker
beheer wel aan een archivaris behoort te worden opgedragen. Een
wenk, waaraan geen gevolg is gegeven; geen der genoemde lichamen
heeft thans een archivaris in vasten dienst. Men zou echter niet kunnen
zeggen, dat de Rijksarchivarissen en provinciale inspecteurs met dien
toestand vrede hebben, en geen pogingen aanwenderi om er veran
dering in te brengen.
Een argument, dat bij besprekingen hierover steevast ter tafel
komt, is dit: „Vele gemeenten hebben archivarissen met archief
diensten, ook gemeenten, waarvan de archieven kleiner en misschien
minder belangrijk zijn dan althans de grootste waterschapsarchieven;
waarom dan geen waterschapsarchivarissen?" Deze vergelijking, op
't eerste gezicht treffend, blijkt bij nader inzien een niet gering gebrek
te hebben het enorme verschil in aard en doel tusschen het water
schap en de gemeente is immers verwaarloosd, de voornaamste factor
Prof. Mr. R. FRUIN; De Archiefwet 1918, III (1929) bl. 31.
61
van alle mogenjKc, y ronumpnt en op qrond zijner
inwoners, het waterschap ^z',^^ yaak scherp om_
inrichting belast met een aemeentebestuur, welks besluiten
schreven groep belangen met het algemeen belang
alleen in geval van strijd met ae
heeVontplooidDe
5"—. die diensten 73^
bibliotheken enz. opnc t \ch_histor|scMopografisch instituut
doen'uitgroeienmaar zii heef, di,
om,ren, h.er taak nie, W
Hoe men ook de door dD Areh.etwe^ va„
moge opvatten, het be historische atlassen, breedvoerige
handbibfc,heken to g,a l5u e gereken<1
niet de besturen van kleinere ste en, wier geWonen dienst
door onderzoekers wor en ezoc ®Vaiiseerden archiefambtenaar
niet de volle krac t grQote steden (als Rotterdam en
schijnen te vereischen. e,rrhief 't eerst heeft plaats
d^) ^en'doelm^atig^'arbeidsverdeeling zal hebben beteekend, kan
^lii^tganisrLs een
lading, een onverantwoorde luxe z„m lk r
gemeenten
ZiiZte hTvtored;';ewletehoXen™n een waterschap me, een
moeten voldoen: K. oept.