26 commissie was in 1906 met haar ontwerp gereed en zan d> j vergadering van 5 Iwli 1Q07 9 dlt °P de bi, den Minister van Binn^Xt-Tr °P '9°8 h« 1900 en 1908, en vervolgens „of ,o, Ili *USSChen uitvoerig en vollediq te vinden k voorgevallen, is alles prof. Fruin. 'n ven9enoemden commentaar van in he?li2wSv„h„ï Ên'„Ó'ad f'?"' 'j.™"? W "l.a.s bereikt. Verschillende artikelen deTwet Tc h emdd°el niet geheel bij algemeenen maatreqel van h chreven een nadere regeling maatregelen van b vorde d enkde dezer alge"-ene besluiten moesten in ZZJ T "ieUWe bes,uiten' «dere nieuwen staat van zaken Vans e™m'"9 worden gebracht met den verschenen er aldus acht besl 1919 tot 5 Februari 1920 terwijl bovendien „og een viertal' iTTT" 'o 18 September 1910 besluiten van 20 Juni 1919 tot eenige archieven naar de R V Cï ,waa de overbrenging van Van he, eerste acU,al 7^'" geweest ware daarover ad gezeg of er geen aanleiding in hun jaarlijksche biieenko Vfa9an aan de Rijksarchivarissen, na het waartegenover staat dat van de wet het nu to la I tl,dsye,;looP voor het totstandkomen mogelijk in teling Ltm d»< goedig betgeltte'rtiteo'ertg ZZZ TT™' VsM'"b'"- We, en eerbied afdwong, „ie, van inzicht doé, biifct' Z '"d" °P Zichze" Verschil met elkaar staan déf '2 7° zoodania onderling verband elkaar te behond'elen oldat'd '*"é",i m°fle';ik is ze ""efhankelijk van moet worden vervalleé ofschoon het "1' e !n9en verwijzingen danig ,e bespreken 17""=7 vn| moeiliik is z= zoo- duidelijk blijkt hoe groot delévlo'éd"iTdte T""1" legert zijn.erVan W"~d* —in, wZtfT archiefambtenatenlV Pmb,»«ak daa «tchivaris (en van de laatste ^ertneVertt eenH9r00tngeded,e da 'ada- de haar op blz. 9 vlo. van de V ui'9asPtoke„, - me„ zal uitvoerige uiteenzettinq van TT aantrdfen' 9ewijd aan een overwegenden invloed on d l hemjingenorTien standpunt. Van 9 invloed op de beantwoording van deze vraag, blijkt 27 dan wel te zijn die van een anderemet welk doel heeft de overheid zich de bemoeiing met de archieven aangetrokken Men zou een voudig kunnen volstaan met te zeggen om een behoorlijke bewaring en verzorging daarvan te verzekeren. Onmiddellijk dringt zich dan echter weer de vraag op: welk nut heeft die zorgvuldige bewaring, welk nadeel, welke schade zou ontstaan, als die archieven eens verloren gingen? Maar aldus voortgaande komt men weer ten slotte bij de door mij in de vorige aflevering gestelde vraagvormt een archief den neerslag van de handelingen van eenig overheidsorgaan, of is het eenvoudig slechts een verzameling van geschiedbronnen? In het eerste geval zou men het kunnen beschouwen als een deel van een overheids-,,kanselarij in het laatste als een verzameling van wetenschap en kunst, en het is te begrijpen, dat men verschillende eischen aan de beheerders van elk dezer zal moeten stellen. Onze voorzitter heeft trachten aan te toonen, dat de wijze waarop de overheidsbemoeiing met de archieven zich ontwikkeld heeft, moet leiden tot het maken van de gevolgtrekking, dat behoor lijke bewaring en verzorging, afgezien van het doel, hoe belangrijk overigens ook, in de bedoeling van die overheidszorg heeft gelegen. Die overheid is overigens ook geenszins blind geweest om het doel niet te zien, waarvoor een goede bewaring en goede verzorging nuttig zou zijn. Naast het corps ambtenaren bij de archieven riep zij de Commissie voor s Rijks geschiedkundige publicatiën in het leven. Dat de Algemeene Rijksarchivaris als voorzitter dezer commissie werd aangewezen, en voorts verschillende archivarissen een plaats in haar midden vonden, bewijst geenszins, dat archiefwezen en com missie niet ieder een eigen terrein van werkzaamheden heeft, maar alleen dat die werkzaamheden elkaar aanvullen. Misschien zijn nu zij, die bij het archiefwezen werkzaam zijn teleurgesteld, dat hun ambtelijk terrein eenigszins beperkt is. maar de vraag, die voorop gaat, is: wat verlangt de overheid? De archivaris is dus in de eerste plaats overheidsambtenaar. Het woord ambtenaar heeft echter in Dat er overigens ook in het buitenland zijn, die zich op een standpunt plaatsen, dat niet heel ver verwijderd is van dat hetwelk onze voorzitter blijkt in te nemen, wordt wel bevestigd door de conclusie, waartoe J. S. in een der „Kleine Mitteilungen'' in het Archivalische Zeitschrift" (Dritte Folge, Siebenter Band, S. 277 - 279) komt. Zij gaat over „Schiefe und veraltete Ansichte über den Archivars- beruf S. (met groote waarschijnlijkheid kan verondersteld worden, dat dit is n!-9* STRIEDINGER, directeur van het staatsarchief en hoogleeraar aan de universiteit te München, de verantwoordelijke redacteur van het Tijdschrift) besluit aldus: „Es soil und vvird dabei sein Bewenden haben, dass das Sammeln, Ordnen und Verwalten der „Archivschatze und das Forschen in ihnen Gebiete sind, deren Grenzlinien wenn sie „sich auch manchmal iiberschneiden, doch weit entfernt sind sich zu decken". D e lezing san het geheel is overigens zeer aanbevelenswaardig.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1932 | | pagina 19