wel het leeuwendeel geleverd hebben. Nu is de bedoeling van deze bespreking weer te geven den indruk gemaakt door het inteliectueele duel tusschen de twee ge- 188 Dit was in 1536, met welk iaar de heer Formsma, zooals gezegd, zijn onderzoek voorloopig heeft afgesloten. Het is zeer te wenschen, dat de schrijver zijn nasporingen te gelegener tijd zal voortzet en tot het aangewezen eindpunt, het jaar 1594, toen de Reductie van Groningen van de beide leden één provincie maakte met een gemeen schappelijke Statenvertegenwoordiging. Uit wat hij hier gegeven heeft, mag met recht geconcludeerd worden, dat ook het over.ge b>, hem in vertrouwde handen zal zijn. De heer Formsma heeft zijn taak serieus opgevat, z„n werk maakt een degelijken, betrouwbaren indruk. In een reeks van noten haalt i] zijn bewijsplaatsen aan, waarvan uit den aard der zaak het Oorkon en- boek van Groningen en Drente en het Oosfriesche Oorkondenboek Bij een enkele controle trof mij, dat de aangehaalde plaats in noot 10 op blz. 35 niet klopt met den tekst, maar dat kan, >k ben er vrijwel zeker van, niet anders dan een boosaardig toeval z»n. Dat de schrijver zijn bewijsplaatsen ook in den tekst meedeelt, soms zelfs daarmede geheele bladzijden vult (51 en 83), schijnt mi| meer te pleiten voor zijn nauwkeurigheid dan voor zijn hterairen smaa Hier onderbreekt een teveel den gang van zijn betoog, dat op de meeste plaatsen juist zoo goed loopt. Ten slotte, als ik nog een opmerking mag maken, is de stijl met overal even verzorgd en ligt de heer Formsma wel eens een enkele maal met het geslacht der woorden overhoop, maar dat zijn fouten, die in een proefschrift, zelfs van een doctor in de letteren vaker voorkomen en in diens volgende geschriften van zelf verdwijnen. Bovendien is het de vraag, of het laatste verschijnsel bij de tegen woordige vrije opvattingen wel als een fout mag worden aangerekend. In elk geval de waarde van het proefschrift blijft hierdoor onaan getast, de heer Formsma heeft zijn onderwerp degelijk behandeld en ik hoop ten zeerste, dat hij ons ook over het tijdvak 1536 1594 zijn licht zal doen schijnen. WIERSUl A. G. C. Trosée. Naar aanleiding van het Dordrechtsche Archiefstuk waarin Henricus Agylaeus voorkomt. (Overdruk uit Taxandna, 1931, afl. 3 en 4.) l. A. G. C. Trosée. „De onafwijsbare getuige van en de onaf wijsbare 'verplichting voor den Heer Van Alfen". (Overdruk uit Taxandria, 1931, afl. 7.) Wie kennis neemt van de niet onbelangrijke geschiedenis van 's Hertogenbosch in de tweede helft der zestiende eeuw ziet zich ook geplaatst voor de figuur van Mr. Henrick in den Hoorn of zooals hij zich zelf bij voorkeur noemde. Mr. Hendrik Agylaeus, welke laatste naam, samengesteld uit de woorden ayög (hertog) en vknlog (bossche- naar), beteekent ,,'s Hertogenbosschenaar". Met dezen naam betuigt hij zeer zeker ook zijne liefde voor de stad zijner geboorte. Deze was groot en een der richtsnoeren van zijn leven. Geen wonder, dat dan ook Agylaeus in de voor den Bosch zoo roerige jaren 1566/1567 en 1577/1579 een belangrijke rol heeft gespeeld. Ja wij kunnen gerust zeggen, dat hij was de leider der gebeurtenissen. Nu heeft de persoon van Agylaeus bij zijn leven sympathie en ook antipathie opgewekt en dat is niet enkel tot dien tijd gebleven. Zelfs in de jaren 1930 en 1931 loopen nog mannen warm over dezen Bosschenaar der zestiende eeuw. Het was de Heer Trosée, die in den jaargang 1930 van Taxandria een uitvoerig en belangrijk artikel schreef getiteld „Henrigus Agylaeus en de Bossche Beeldstormerijen". Tegen het verwijt van wijlen den Heer Hezenmans, geuit in diens boek over De St. Janskerk te 's Hertogenbosch (1866), dat Agylaeus de auctor was van den tweeden Bosschen beeldenstorm van October 1566, gaat zijn betoog, en hij spreekt Agylaeus in dezen volkomen vrij, terwijl tegen Hezenmans de beschuldiging van tendentieuse geschied schrijving wordt ingebracht en toegelicht. Het artikel van den Heer Trosée is, o. i. zeer terecht, uiterst waardeerend besproken in de 2e Afl. van den 38sten jaargang van dit blad door den Heer J. Smit. Op de studie van den Heer Trosée heeft vlam gevat de Heer H. van Alfen te s Hertogenbosch, die in de eerste twee afleveringen van Taxandria, 1931, heeft doen plaatsen een artikel, getiteld „Heti historisch oordeel omtrent Henricus Agylaeus in de jaren 1566-67 in het geding waarin hij opkomt voor de meening van Hezenmans inzake Agylaeus en tracht Trosêe's bewijsvoering, dat aan Agylaeus in dezen onrecht wordt gedaan, te ontzenuwen Van des Heeren Trosêe's hand verscheen nu in de 3e en 4e afle vering van Taxandna, 1931 nog een artikel: „Naar aanleiding van het Dordrechtsche archiefstuk, waarin Henricus Agylaeus voorkomt." Een zeer lezenswaardig artikel over een typische zaak. Doch in de zevende aflevering van Taxandria 1931 dient de Heer Trosée den Heer Van Alfen van antwoord in: „De onafwijsbare getuige van en de onafwijsbare verplichting voor den Heer Van Alfen".

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1931 | | pagina 39