186
In margine met hand van de Cell.es: ,,4e division, cette lettre me
coute 1 f. 50 centimes."
Colenbrander Gedenkstukken VI 2e stuk Inleiding p. XVII zegt
van no. 1009 archief d'AIphonse, dat dit nummer zoek is: het moet
bevat hebben o.a.Vordering van den archivaris van Wijn betreffende
zijn pensioen.
Volgens H. Brugmans N. Ned. Biografisch Woordenboek IV 1918
p, 1487 '90, werd van Wijn bij Keizerlijk Besluit van Augustus 1812
van zijn ambt ontheven, maar bij besluit van den Souvereinen Vorst
van 8 Maart 1814 weer in zijn functie hersteld.
R. D. B. d. 1. F.
Boekbespreking.
Dr. W. Formsma, De wording van de Staten van Stad en Lande
tot 1536. Van Gorcum en Comp., N. Vuitgevers, Assen (1931).
In dit werk, waarop de schrijver in het laatst van 1930 den doctors
titel heeft gehaald aan de Universiteit van Amsterdam, wordt, zooals
de titel aangeeft, het ontstaan van de Staten van Stad en Lande
behandeld tot 1536, in welk jaar, zooals de schrijver zegt, de stad
Groningen en de Ommelanden officieel één provincie zijn geworden.
Wel is op dat oogenblik de Statenontwikkeling nog in volle werking,
maar met dat jaar wordt een periode van onrust en verwarring af
gesloten door een Tractaat, waarbij Stad en Lande zich voor het
eerst samen onder een buitenlandsche macht stellen. Dan wordt in
vasten vorm gebracht, wat tot dusverre nog vaag en onzeker was.
Aan deze vaagheid en onzekerheid nu wordt de lezer van dit
interessante werk wel bijkans op elke bladzijde herinnerd, daar de
schrijver met een beminnelijke openhartigheid telkens en telkens weer
opbiecht, hoe weinig hij en wij eigenlijk nog van de vroege geschie
denis van Stad en Lande afweten. „Van bestuur en rechtspraak tijdens
de grafelijke- en schoutenperiode weten we, ten minste in het bij
zonder van de Ommelanden, zoo goed als niets zoo uit hij zich
in zijn Inleiding, waarin hij een duidelijk overzicht en een verklaring
geeft van zijn wijze van werken en van de behandeling zijner stof.
Eerst gaat hij na wat ons bekend is van de inrichting van bestuur
en rechtspraak in de onderscheiden landschappen, die later de Omme-
lander Staten zouden afvaardigen. Terecht wijst hij daarbij op het
bezwaar, dat aldus het eerst behandelde landschap het uitvoerigst
besproken moest worden, een bezwaar, dat temeer treft, nu de
schrijver van west naar oost gaande het onbelangrijke, onvruchtbare
187
en dun bevolkte Vredewold den voorrang gaf, terwijl de beide van
veel meer beteekenis zijnde landschappen Hunsingo en Fivelgo nu
het laatst aan de beurt kwamen. Had de schrijver daarom niet beter
gedaan om de omgekeerde windrichting, van oost naar west, te
kiezen
Min of meer vijandig tegenover deze Friesche gouwen: Vredewold,
Langewold, Humsterland, Hunsingo en Fivelgo, die in de veertiende
en vijftiende eeuw zich eenigszins nader aaneensloten, stond, zooals
bekend is, Groningen, de machtige stad in het noorden, die er voort
durend naar streefde, om de Ommelanden economisch en politiek
aan haar gezag te onderwerpen en daarin ook grootendeels slaagde,
doordat zij door beter bestuur en meer eenheid en continuïteit in
haar streven een grooten voorsprong had op de veelhoofdige en
dikwijls in zichzelf verdeelde bestuursmachten der Ommelanden. Daar
kwam bij, dat deze laatsten de stad als marktplaats noodig hadden
en ze ook in andere opzichten, als centrum van bestuur en recht
spraak, moeilijk konden missen. Daarnaast zorgde de Stad er wel
voor, dat in de Ommelanden zelf geen concurrenten ontstonden en
dat de eenige plaats, die daarvoor gevaar bood, Appingedam, met
alle macht klein gehouden werd.
Uit dezen toestand sproot voort, dat de genoemde landschappen
meermalen overeenkomsten van politieken en economischen aard met
de Stad aangingen. In de vijftiende eeuw werden zelfs drie groote
verbonden gesloten, in 1427, 1479 en 1482. Voor grootere rechts
zekerheid werden de warven, waarop het stadsbestuur met de Omme-
landers recht spraken, in de stad gehouden. Op deze warven was de
geestelijkheid als zoodanig niet vertegenwoordigd, maar de verdragen,
tusschen de Stad en de Ommelanden gesloten, werden wel door de
prelaten, de abten en priors der kloosters als grondbezitters onderteekend.
Zoo ontstond er dus steeds meer contact tusschen de Stad en de
Ommelanden. De stadsmagistraten riepen de machthebbers in de
Ommelanden op ter bespreking van politieke en financieele zaken.
Wanneer dit voor het eerst gebeurd is, weten wij niet. Wie precies
het recht hadden om te verschijnen, is evenmin bekend, maar zeker
is, dat uit deze beraadslagingen reeds in de 15e eeuw de Staten zijn
ontstaan, hoewel de naam zelf het eerst in 1515 voorkomt.
In dien tijd, het begin der 16e eeuw, is de wording nog in een
beginstadium, maar dan neemt de Stad een landsheer aan, dan begint
de strijd met d en Oost-Frieschen graaf en den Gelderschen hertog over
de souvereiniteit over de Ommelanden en het eind van het lied is,
dat de Stad en de Ommelanden zich beiden begeven onder het
bewind van denzelfden landsheer, namelijk Karel V.