162 troepen onmiddellijk waren verzegeld, te inventariseeren. Een kist met stukken, die door de Munsterschen uit de woning van wijlen den grjffier Roelinck was weggehaald, werd door van Twenhuisen, die een rol had gespeeld tijdens de overheersching, teruggebracht en naar Kampen gedirigeerd. Dr. Hoefslag, die tijdens de vreemde overheer sching secretaris van Zwolle en griffier van de leenkamer was geweest, werd 11 juni gelast, de leenregisters terug te geven. Hij moest daar voor een reis naar Munster ondernemen en het gelukte hem eerst na veel moeite de leenregisters terug te krijgen. Ook de advocaat fiscaal, Dr. Tollius, zoo juist door den Prins benoemd om een onder zoek in te stellen naar de gesties der verschillende comptabele ambte naren, was in het bezit geweest van verschillende registers, die door hem in den oorlog naar Coevorden waren gebracht. Ook deze werden teruggegeven behoudens enkele, die hij voor de richtige uitvoering van zijn nieuwe functie noodig had. Andere bescheiden, door de heeren van Rhemen en Steenbergen bezeten, waren reeds vóór den inval bij burgemeester Vriese gebracht, doch bleven voorloopig zoek. Zoo waren dan langzamerhand de meeste archivalia der provincie weer in behouden haven aangeland, doch de bewaarplaats van het college te Kampen bleek nu alras te klein, zoodat Gedeputeerde Staten 22 December 1675 besloten aan Kampen te schrijven, de bewaarplaats der archieven te vergrooten „vermits dieselve van tijdt tott tijdt comen te accresceren". Intusschen had 4 Juni 1674 reeds de inventarisatie der griffie te Kampen plaats gevonden; die te Zwolle volgde eerst 1 en 10 Sep tember. Beide inventarissen zijn bewaard gebleven. Hieruit blijkt, dat de oudste registers en stukken toenmaals te Zwolle waren, terwijl zich aldaar ook een groote hoeveelheid processtukken, waarschijnlijk op de Klaring betrekking hebbende, bevonden. Vermoedelijk waren deze tijdig uit Deventer, dat het eerst door den vijand bedreigd werd, naar Zwolle vervoerd, ofschoon daarvan uit de resolutiën niets blijkt. Te Kampen bevonden zich meerendeels rekeningen, acguitten, registers van ordonnantiën en andere stukken uit de 17e eeuw benevens een groote hoeveelheid stukken betrekkelijk processen, die blijkbaar voor Gedeputeerde Staten waren gevoerd. Reeds in 1675 deed de stad Kampen moeite, een deel der brandschatting, die zij aan de Franschen had betaald en die mede had gediend tot conservatie der griffie, van de Staten terug te erlangen, doch eerst 23 Maart 1681 besloten deze, haar voor haar bemoeiingen in dezen 1000 uit te keeren welk bedrag haar aangezien de stad Zwolle haar consent eerst in 1684 gaf in laatstgenoemd jaar werd uitbetaald. Of er met dit alles ook eenige werkelijke orde in de griffie was 163 geschapen, moet eenigszins worden betwijfeld, gezien het feit, dat Gedeputeerde Staten 5 Maart 1695 het noodig oordeelden den griffier, klerken en kamerbewaarder te gelasten, „alle charters en papieren, welke ter griffie (te Kampen) berustende zijn, te examineren en nae te zien, daarvan te formeren een pertinent inventaris en registers, voorts de boeken en papieren van een en deselve natuire by malkan deren in aparte casten te stellen en deselve by gemelte te maken inventaris te nombreren en van alles alhier rapport te doen", terwijl bij resolutie van Ridderschap en Steden van 19 April 1700 werd be sloten de griffie te Zwolle in een beteren staat te brengen. Door de gewoonte, om jaarlijks een groot gedeelte van het archief van de eene naar de andere plaats over te brengen, is het echter twijfel achtig, of deze ordening eenig duurzaam effect heeft gehad. Immers 16 April 1767 voelde Jan Daniel van Hoven, gewezen professor in de geschiedenis aan het gymnasium academicum te Lingen, wonende te Kampen, zich geroepen, om zich aan te bieden als „archivarius" om de griffiepapieren te Kampen te ordenen, op welk reguest echter nooit een beslissing is gevallen. Omtrent de oude bewaarplaats van de privilege- en andere brieven van Overijssel en van hare drie kwartieren zouden we geheel in het duister tasten, ware het niet, dat Antoni van Mierloo, de klerk der Staten, omstreeks de tweede helft der 17e eeuw een lijst had opgemaakt van 22 met name genoemde charters, die toen onder den heer Ripperda vermoedelijk is bedoeld de verwalter-drost van Twenthe, Unico Ripperda berustten. Vermoedelijk zijn ook deze stukken bij den inval der Keulsche en Munstersche troepen naar Zwolle overgebracht. Op den reeds vermelden inventaris van 10 September 1674 komt n.I. voor „een koffer met pauselijke en keiser- lijke bullen waarin naar alle waarschijnlijkheid de oude privilege brieven gezeten hebben. Het is de eenige inventaris, waarin van dergelijke stukken melding wordt gemaakt, en zij zijn ongetwijfeld na den oorlog weer ten huize van een der drosten bewaard geweest, waardoor het tevens verklaarbaar wordt, dat er in het Staten-archief nagenoeg geen enkele dezer privilegebrieven wordt gevonden, maar dat ze voor een deel nog berusten ten huize van graaf van Rechteren op het kasteel Almelo. Met een enkel woord moge hier voorts melding worden gemaakt van de Deventer landskist,2) waarvan in de geschiedbronnen een enkele maal wordt gewag gemaakt. Reeds op de Klaring van 21 Rijksarchief in Overijssel, Ms. inventaris no. 286. 2) Zie hierover mr. 1- NaNNINGA UlTTERDIJK: De Landskist. Verslagen en Mede' deelingen Ov. Regt en Gesch. 19e stuk.)

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1931 | | pagina 26