144 Nederlanden de beschikbare geldmiddelen op de vruchtbaarste wijze? Ik bepaal mij hier tot hetgeen aan dc drukpers toevertrouwd wordt. Wanneer iemand iets niet, een ander wel de drukkosten waard vindt, hebben we twee subjectieve meeningen, die te respecteeren zijn, maar waarover niet te praten valt. Wel kunnen wij tot overeen stemming komen over hetgeen vergelijkenderwijs meer of minder noodig is. Ik denk b.v. aan een drietal waterschapsarchriefjes, elk van ruim een strekkenden meter omvang, die ergens in de provincie op een zolder staan en die ik op „een achtermiddag" eens beschreven heb. De betrokken besturen hebben een exemplaar der beschrijving ontvangen, waarvan er ook één te mijnen bureele berust. Het meest noodige, in het oog der allerzuinigsten het alleen noodige, is daarmee geschied. Dan heb ik de inventarisjes als bijlagen bij mijn verslag gevoegd en het Provinciaal bestuur heeft ze daarmede laten drukken; dit was al minder noodig. Dat ze nog eens herdrukt zijn geworden in een bundel Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven, lijkt het allerminst noodig. De conclusie schijnt dus te moeten zijnniet her drukken, wanneer er niet zeer veel geld beschikbaar is; niet drukken als er maar weinig geld is. Het heeft mij getroffen, dat de inventaris van het oud-archief van Rhenen (bijlage bij mijn verslag over 1926) niet de onderscheiding van een herdruk heeft genoten. Lang heb ik niet over een verklaring nagedacht, maar eens viel mij in of soms de grootere omvang een bezwaar geweest is, zulks naar aanleiding van het niet afdrukken van den inventaris van het archief van Elburg. Dit zou wel in de lijn liggen: voor Nederland kan meer gebeuren dan voor Italië, voor Drente meer dan voor b.v. Gelderland, voor Spengen meer dan voor Rhenen. Men kan het wel zoo wat begrijpen, maar bevredigend is het toch niet. De les, die ik er uit trek, is deze, dat de Afdeeling Kunsten en Wetenschappen wel degelijk op de kosten iet. Dit misprijs ik niet, maar ik houd het in gedachten. Wijlen mr. Duparc heeft mij eens gevraagd, of ik de hooge druk kosten van het Oorkondenboek van het Sticht gerechtvaardigd achtte en ik heb voorwaardelijk toestemmend geantwoord. Maar wanneer ik naar analogie van de drie deelen bisschoppelijke regesten, met de indices vier deelen, een reeks van twee of driemaal zooveel regesten van het Domarchief aanbood en men mij vroeg of ik de aan het drukken daarvan verbonden kosten op mijn verantwoording wilde nemen, zou ik niet weinig verlegen zitten, ja met het oog op een tot zuinigheid manende aanschrijving tot een ontkennend antwoord neigen. De neiging is door de vraag van prof. De Blécourt versterkt. Reeds lang zit de zaak mij dwars. Er is iets, dat ik weten schappelijk, en iets anders, dat ik ambtelijk niet goed verdedigen 145 kan. Het besproken artikeltje heeft in mijne gedachten een paar punten naar voren gebracht, die ik de moeite waard acht ter over weging aan te bieden. Bij de lezing heb ik gedacht aan mijn ervaring van processtukken. Deze is niet groot - ik denk zoo in vergelijking met anderen en ik heb geen aangename herinnering aan de kennis making. Doorgaans zijn de stukken zeer onvolledig en van bloot formeelen aard maar mogelijk hebben anderen gunstiger voorstelling. Het meeste hebben wij nog gezegd de stukken (Dom no. 1045) be treffende een proces, in het midden der veertiende eeuw in drie instantiën gevoerd tusschen het domkapittel en Frederik van Eze, heer van Rechteren, over de tienden van Emmermersch in de parochie Dalfsen. Er is hiervan veel bewaard, voornamelijk in rollen, die ontstaan zijn door een barbaarsche aaneenhechting der charters- barbaarsch, omdat de zegels op die wijze grootendeels te gronde moesten gaan. Het werken met groote perkamenten rollen is niet genoegelijk, omdat men wit wordt van de aluin en zwart van het stof, voortdurend moet oppassen dat de slang, die over de knieën voortschuift, niet onder het maken eener aanteekening zich oprolt, en ten slotte moeite heeft zoo n gevaarte weer behoorlijk in de doos te krijgen. Ik bezit er nu een kleine honderdvijftig strookjes over, op verre na niet allen persklare regesten. Het is mij trouwens ook meer te doen geweest om een idee te krijgen van zoo'n middeleeuwsche procedure dan wel om den afloop van het proces te vernemen. Den aardigsten kerel uit de heele geschiedenis heb ik een procureur in het tweede bedrijf gevonden, die opmerkte dat iedereen toch toegaf, dat het kapittel van Deventer een deel der tienden genoot, zoodat er geen sprake wezen kon van een proces over de tienden, maar wel over tienden, en men de voorstelling eigenlijk opnieuw moest doen beginnen. Zoo n proces in drie instantiën is een voordeelige zaak geweest voor de procureurs en het is voor hen van belang geweest ze niet al te spoedig te doen beëindigen, mogelijk ook voor den officiaal. De behandeling wordt van tijd tot tijd uitgesteld, wat aanleiding geeft tot het opmaken eener akte - zegelkosten voor den officiaal, denk ik, en vacatiën voor de procureurs waarvan de bewerker een aanteekening maakt. Op blz. 48 der Handleiding worden deze soort aanteekeningen van de „bewegingen op het papier" reeds „regestpapiertjes genoemd, maar ze kunnen om te beginnen wel heel kort zijn, wanneer men de papiertjes van het proces bijeen laat, b.v. hier: datum; de officiaal stelt de behandeling der zaak uit tot datum, zegelvermelding. Als men zoo n stuk in de chronologische regestenlijst wil opnemen, waarin van alles dooreen komt te staan, moet men zetten, welke officiaal bedoeld is en welke zaak, en dat

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1931 | | pagina 17