138
139
in de Handleiding wel alle volkomen juist zijn en inderdaad worden
of kunnen worden toegepast, lijkt mij gevaarlijk en ondoelmatig. Uit
hetgeen ik hieraan vooraf deed gaan, kan men zien, dat het streven
der vereeniging van haar oprichting af was om uit den chaotischen
toestand te geraken, waarin men ten opzichte van ordening en inven
tarisatie verkeerde. Twijfel op te wekken aan de juistheid der voor
schriften van de Handleiding zonder zelfs aan te wijzen, welke
voorschriften men als onjuist beschouwt, en pogingen aan te wenden
om ze door meer juiste te vervangen, lijkt mij het gezag der Hand
leiding bedenkelijk te ondermijnen.
Wanneer men de juistheid van eenig voorschrift betwijfelt, omdat
men zich niet vereenigen kan met het hoofdbeginsel, waarvan de
geheele Handleiding uitgaat, dan komt alles weer op losse schroeven
te staan. Men heeft nu eenmaal een stelsel aanvaard; volmaakt zal
dit natuurlijk niet zijn, er zullen altijd moeilijkheden op te lossen
blijven; maar op welk wetenschappelijk gebied doet zich dit ver
schijnsel niet voor? Hij die het stelsel verwerpt, is verplicht daar
tegenover een ander stelsel te plaatsen, dat met behoud van de
goede eigenschappen van het verworpen stelsel, een oplossing geeft
aan de moeilijkheden, die de toepassing daarvan meebracht. Zich te
bepalen tot de uitspraakhet deugt niet, brengt ons terug tot
den chaos
Men kan ook aan de juistheid van eenig voorschrift twijfelen,
omdat men meent dat het niet overeenstemt met het hoofdbeginsel.
Dan doet zich echter het geval voor, hierboven reeds vermeld, dat
men een oplossing zoekt overeenkomstig het hoofdbeginsel met
afwijking van het voorschrift, liefst gemotiveerd, of men stelt een
betere redactie voor.
Een laatste mogelijkheid van twijfel aan de juistheid, is dat men
niet doordrongen is van de beteekenis van het hoofdbeginsel, maar
dat zou ik dan als een persoonlijke fout willen aanmerken.
Ik kan mij overigens best voorstellen, dat de oplossing van
sommige moeilijkheden bij de toepassing van eenig voorschrift iemand
„des duivels maakt, maar hem zou ik willen toeroepen de woorden
van Mephisto
„Grau, theurer Freund. ist alle Theorie,
Und grün des Lebens goldner Baum."
of m.a.w. zoek de oplossing niet in de toepassing van een starren,
onbuigzamen theoretischen regel, maar pas je aan aan de praktijk,
zonder daarbij het hoofdbeginsel uit het oog te verliezen.
De Handleiding is niet volmaakt; niemand minder dan desamen-
stellers hebben dit erkend. Zij vroegen om kritiek, veel kritiek. Zij
erkenden dat de Handleiding de gebreken van haren oorsprong draagt.
Flament heeft deze gebreken zoo eigenaardig gekenschetst, als
hij in zijn aankondiging') schrijft: „Ik voor mij betreur ééne zaak
„slechts: dat de omstandigheden het noodig maakten, men versta
„mij wel, ik leg hierop den vollen klemtoon, dat in dit werk de vorm
„zoo dikwijls, in plaats van didaktisch, die van een verweerschrift,
„soms zelfs een strijdschrift is, zij het dan van een goeden strijd:
„dit heeft aan de bondige kortheid en duidelijkheid, in een hand
leiding zoo gewenscht, op eenige plaatsen toch maar, noodzake
lijkerwijze moeten schaden; van daar dat het lezen dan op sommige
„plaatsen inspanning vereischt en men niet aanstonds de bedoeling
„begrijpt van hetgeen beweerd wordt. Maar, ik herhaal het, 't is een
„eigenaardige omstandigheid die er oorzaak van is; op veel plaatsen
„toch, om een bijbelsche uitdrukking te gebruiken, hebben de ont
werpers moeten opbouwen met het zwaard in de andere hand ter
„verdediging van hun bouw, en het was natuurlijk onmogelijk om
„anders te schrijven, nu er een en ander moest worden als voor
schrift voorgesteld wat de schrijvers reden hadden om te veronder-
Stellen, dat óf strijd zou uitlokken óf althans geen algemeene
„instemming zou vinden, geleerd ook door de ondervinding op de
„archivarissen-vergaderingen opgedaan."
Naar mijn meening wordt hier de spijker op den kop geslagen.
Kon men tenminste eenigszins rekenen op een algemeene oi bijna
algemeene instemming van de ambtgenooten, er bestond groote
twijfel of wel haast zekerheid dat die instemming buiten den kring
der ambtgenooten bij vele personen van gewicht en aanzien niet
zou worden aangetroffen. De schermutseling tusschen prof. Blok en
mr. Muller hierboven aangehaald, kan daarvoor als bewijs dienen.
Ik kenschetste deze als de tegenstelling van de „historische" en
de „juridische opvatting van archiefordening. De „historici"
willen gaarne in een archief niet anders zien dan een verzameling
van geschiedbronnen, de „j u r i ste n" zien in het archief den neerslag
van de handelingen van eenig overheidsorgaan. Het klinkt eenigszins
onaangenaam in dit verband te hooren spreken van „juristerij".
Stelt men zich de rechtswetenschap voor als die welke zoekt om
orde te scheppen in de verhoudingen van de personen onderling en
in die van de overheid tegenover die personen, dan plaatst men zich
op een hooger standpunt, dan haar alleen te zien als eene, die letter-
knechterij en haarkloverij als haar voornaamste doel nastreeft. De
jurist in de goede beteekenis van het woord zal den tegenwoordigen
Nederlandsch Archievenblad 1898/99, blz. 114.