134
aanwijzigingen blijkt, dat zij vroeger deel hebben uitgemaakt van
seriën of dossiers, moeten zoo mogelijk weder tot seriën of dossiers
vereenigd worden. De papieren waarvan dat niet blijkt, kunnen naar
omstandigheden tot seriën of dossiers vereenigd of afzonderlijk ge
laten worden.
3. In den regel behoort men geene minuten en grossen, geene
origineelen en afschriften van gelijksoortige stukken met elkander in
dezelfde serie op te nemen.
Op de jaarvergadering1) werd de eerste stelling van Mr. Gratama
na eenige wijziging aldus luidende„Bij de ordening van een archief
„dient in het oog te worden gehouden, dat de bescheiden, welke de
„handelingen het bestuur eener gemeenschap of een harer beambten
„ex officio behelzen, het geraamte vormen, waarbij de verdere stukken
zich aansluiten aangenomen met 14 tegen 3 stemmen, nadat de
door Mr. Fruin voorgestelde lezing was verworpen.
Over de tweede stelling werd de beslissing uitgesteld tot een
volgende vergadering.
Op die volgende vergadering2) werd echter een voorstel van
Mr. Heerf.s aangenomen, ingediend met het oogmerk om de samen
stelling van een leidraad voor de inventariseering van de Neder-
landsche archieven te bespoedigen. Na eenige discussie werd dit
voorstel in dezen vorm aangenomen
„Er wordt benoemd een commissie van drie leden uit de leden
„der Vereeniging van Archivarissen in Nederland, aan wie wordt
„opgedragen de samenstelling van eenen leiddraad voor de inventa
riseering der Nederlandsche archieven. Deze commissie dient uiterlijk
„in November 1896 een concept van dezen leiddraad bij het bestuur
„in, hetwelk zorg draagt, dat uiterlijk 31 December 1896 de leden
„der Vereeniging in het bezit zijn van een exemplaar van het concept.
„De volgende jaarvergaderingen worden aan de behandeling van dat
„concept gewijd."
Toen de samenstelling der commissie staande de vergadering
moeilijkheden opleverde, werd het Bestuur uitgenoodigd langs den
meest geschikten weg uitvoering aan het aangenomen voorstel te geven.
Blijkens bericht in het Nederlandsch Archievenblad3) werden het
eerst voor deze commissie uitgenoodigd de heeren mrs. Muller, Feith
en Bondam. Toen laatstgenoemde wegens drukke ambtsbezigheden
deze uitnoodiging niet had aangenomen, en daarna mr. Dozv even
eens bezwaren had in de commissie zitting te nemen, werd ten slotte
135
mr. Fruin daartoe bereid gevonden, en zoo ontstond het driemanschap,
aan wie wij ten slotte onze „Handleiding" te danken hebben.
Deze commissie was dus in zekere opzichten gebonden door
de stellingen, die te voren in verschillende vergaderingen waren aan
genomen. Zooals van zelf spreekt moest zij uitgaan van het hoofd
beginsel: het he rk o mst- b eg i n s e 1, en in verband daarmede moet
men ook beschouwen de verschillende paragrafen van de Handleiding.
Het was wel opmerkelijk dat juist in dienzelfden tijd het noodig
bleek voor de verdediging van het herkomst-beginsel op te komen.
juist in die dagen was opgericht het Krijgsgeschiedkundig Archief.
Het eerst wordt daarvan melding gemaakt in het jaarverslag van den
voorzitter uitgesproken in de jaarvergadering van 1895 vervolgens
in het Jaarverslag van 18962). Eindelijk verscheen een bijdrage van
kolonel F. de Bas, Het Krijgsgeschiedkundig archief3) ge
volgd door een van mr. Feith: Nogmaals het Krijgsgeschied
kundig archief4). Het ging hier om de guaestie, dat men ver
onderstelde dat het Krijgsgeschiedkundig archief iets wilde verrichten,
dat lijnrecht tegen het hoofdbeginsel, door de Vereeniging van Archi
varissen aangenomen, inging.
In dien tijd verscheen ook in de Levensberichten van de Maat
schappij van Letterkunde, dat van mr. H. O. Feith Jr., oud-archivaris
van Groningen. Prof. Blok, den schrijver ervan, gaf dit aanleiding
eene opmerking over het hoofdbeginsel te maken. Men zou hiervan
kunnen zeggen, dat toen voor het eerst de tegenstelling „historisch"
en „juridisch" ten opzichte van de ordening van archieven werd
uitgesproken. De „historische" opvatting, die een archief niet
anders ziet dan als een verzameling van geschiedbronnen, de „juri
dische" die het beschouwt als een organisch geheel, dat de neer
slag van de handelingen van zeker bestuur of een zijner ambtenaren
is. Een tegenstelling, die later en ook nu nog verschillende malen
tot uiting is gekomen. De verdediging van het hoofdbeginsel was
bij mr. Muller in goede handen; men vindt ze in diens bijdrage:
Wetenschappelijk en practisch5). Dat prof. Blok er het
zwijgen toe zou doen, was niet te verwachten. Men vindt zijn
antwoord in: „Aan het heilige huisje geraakt"6), waaraan
mr. Muller nog een slotwoord als naschrift toevoegde.
Deze laatste gedachtenwisseling is nog uit een ander oogpunt
2)
3)
4)
5)
6)
1) Nederlandsch Archievenblad 1894/95, blz. 41
Ibidem 1895/96, blz. 23.
Ibidem blz. 68.
Nederlandsch Archievenblad
1895/96, blz.
39.
Ibidem
1896/97, blz.
29.
Ibidem
1896/97, blz.
51.
Ibidem
1896/97, blz.
87
Ibidem
1896/97, blz.
46.
Ibidem
1896/97, blz.
81.