132 133 een zuiver chronologisch dan wel een dossier-systeem moet worden gevolgd. BI. Bij de beschrijving sta op den voorgrond, dat de inventaris slechts als wegwijzer behoeft te dienen, en dus te geven een over zicht van den inhoud van het archief. 2. De meer nauwkeurige beschrijving moet hoofdzakelijk in verband worden gebracht met de stukken, welke de handelingen behelzen, door klappers, registers enz. 3. Voor den tijd, waarin de handelingen niet of niet geregeld werden opgeteekend, dient de beschrijving uitvoeriger te zijn dan voor latere tijden noodig is, bijv. in regestenlijsten. Bezwaren tegen de stellingen van mr. Gratama voerde mr. Fruin aan in zijn bijdrage: Het sorteeren der archiefstukken.1) Onder verwijzing naar de ontwikkeling dezer bezwaren in die bijdrage meen ik mij hier te moeten beperken tot de mededeeling van de stellingen, die mr. Fruin tegenover die van mr. Gratama plaatste: 1. De serieën resolutiën, protocollen, rekeningen en andere stukken, die sedert hunne opneming in het archief in banden, liassen of pakken vereenigd zijn, vormen het geraamte van het archief, waarbij de losse stukken zich aansluiten. 2. Bij de regeling van een archief behoort vóór alles zooveel doenlijk de oorspronkelijke orde te worden hersteld. Eerst daarna kan beoordeeld worden, of en in hoeverre het wenschelijk is van die orde af te wijken. 3. De oorspronkelijke orde mag worden gewijzigd om afwijkingen van den algemeenen bouw van het archief te verbeteren, onverschillig of die afwijkingen aan vergissingen van beheerders van het archief zijn toe te schrijven, dan wel voortgevloeid zijn uit een wijziging van voorbijgaanden aard in het systeem van bewaring der archiefstukken. 4. Geen deel, lias of oud pak mag uit elkander genomen worden zoolang het motief, dat tot de bijeenvoeging der stukken heeft geleid, niet gebleken is. Onmiddellijk daarna beantwoordde mr. Gratama de opmerkingen van mr. Fruin in een: Naar aanleiding van „Het sorteeren van archiefstukken" door m r. R. Fruin Th.Azn.3) Een en ander gaf hem aanleiding zijne stellingen aldus te wijzigen: Al. Bij de ordening van een archief dient in het oog te worden Nederlandsch Archievenblad, 1894/95, blz. 8. 2) Ibidem blz. 14. 3) Ibidem blz. 22. gehouden, dat de stukken en protocollen welke de handelingen der corporatie of van haar bestuur behelzen, het geraamte vormen, om hetwelk de andere stukken moeten worden gegroepeerd. 2. Aan het bijzonder oordeel moet worden overgelaten, op welke wijze de toepassing dient te geschieden, bepaaldelijk of en zoo ja op welke wijze en ten aanzien van welke stukken afscheiding is gewenscht en bijeenvoeging in serieën is aangeraden; veelal zal vroegere ordening hierbij den doorslag moeten geven. Toen schrijver deze stellingen op papier zette, was nog niet de eindredactie van de bijdrage van mr. Fruin, en waren ook niet de stellingen, waarmede hij zijn betoog eindigde, hem bekend. Als gevolg daarvan gaf hij een Naschrift waarin hij zijn oordeel over deze stel lingen uitsprak. Hij verkoos zijn formuleering van de eerste stelling boven die van mr. Fruin, kon zich niet vereenigen met de vierde stelling. Met de derde stelling kon hij instemmen, maar tegen de tweede had hij bezwaren van practischen aard. Ook Mr. Muller die inmiddels voorzitter van de vereeniging was geworden sprak zijn oordeel uit over de stellingen van Mr. Gratama in Nog eenige regelen voor het ordenen van archieven,2) waarbij hij, zooals hij het uitdrukte, nog kwam aandragen, met een drietal stellingen. Alvorens deze stellingen toe te lichten deelde hij mede dat het bestuur een soort van programma had voorgesteld, volgens hetwelk achtereenvolgens deze categorieën van onderwerpen zouden worden behandeld 1het sorteeren van archiefstukken 2. het beschrijven der archiefstukken 3. verdere beschrijvingsmaatregelen; 4. het samenstellen van den inventaris, in verband met het indeelen van het depot; 5. de materiëele zorgen voor het archief; 6. uitgave van archiefstukken. Van deze onderwerpen zoude op de eerstvolgende jaarvergadering eerst dat onder 1 genoemde behandeld worden, en daarmede in verband de stelling van Mr. Gratama ad A 1 en 2 genoemd. De drie stellingen van Mr. Muller luiden dan 1. Bij het ordenen van een archief beginne men met het samen stellen der seriën (notulen, brieven, protocollen, rekeningen, acquitten enz.). Eerst daarna kan beoordeeld worden, in welke orde de losse stukken vereenigd moeten worden. 2. De losse stukken, waarvan door inwendige of uitwendige Nederlandsch Archievenblad, 1894/95, blz. 14, bijzonder blz. 20.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1931 | | pagina 11