56
misverstaan. In één opzicht doen zij dit waarschijnlijk wel, en daarom
wil ik hier een historie invlechten, die alleen aan prof. Fruin bekend
zal zijn. In de eerste vergadering van het bestuur onzer Vereeniging
na de aanneming der archiefwet heeft deze mij een geducht standje
gegeven, omdat ik als redacteur mijn plicht niet had begrepenik
had in figuurlijken zin op een groote bazuin van een hoogen toren
moeten blazen. Toen ik zeer kalm antwoordde, volgde een tweede
uitval, en toen ik daarop zweeg, het uitdrukkelijk verzoek om van
zijn ontstemming in de notulen aanteekening te houden. Zoo luidt
mijn herinnering, die toevallig zal kunnen worden gecontroleerd. Op
de terugreis naar Middelburg had ik gelegenheid over het voorval
na te denken. Het meest was ik verbaasd over mijzelf, omdat de
toorn van den heer Fruin mij zoo weinig bewogen hadik vreesde,
dat ik een zeer onnoozel gezicht gezet had, omdat ik van de explosie
niet het minste had begrepen. Dan verwonderde ik mij over mijn
bestraffer, die naar aanleiding van een wet een houding had aange
nomen als Goethe bij Valmy: „Von hier und heute geht eine neue
Epoche der Weltgeschichte aus, und ihr könnt sagen: ihr sei dabei
gewesen" in den zomer van 1918 nog wel. Maar dan juichte ik
het toe, dat een nuchter Nederlander in zulk een staat van opwinding
komen kon, en ik wilde toegeven dat er iets aan mij lag. Het onder
zoek in die richting leidde tot het besluit, dat ik tot dien dag
gedachteloos achter de oudere heeren was aangeloopen, die zoo
voor de wet hadden geijverd, en tot het besef, dat ik in het alge
meen meer vertrouwen heb in vrije dan in georganiseerde werkzaam
heid, hetgeen niets bijzonders is, vooral niet in Nederland. Met prof.
Fruin was het blijkbaar een ander geval, maar dit kon ik niet belang
rijker vinden dan het mijne. In vervolg van tijd is de opvatting in
werkelijkheid niet veranderdhij verwacht in onzen kring vrij zeker
het meest, ik wellicht het minst van wettelijke en andere voor
schriften men zegt doorgaans, wat overdreven, dat de een er
„alles", de ander er „niets" van verwacht maar de zaak is van
geen beteekenis. De menschen zijn nu eenmaal ongelijk. Ik kan mij
niet herinneren het ooit de moeite waard gevonden te hebben met
iemand er over te spreken. Maar hier is de historie niet misplaatst,
omdat zij duidelijk kan maken, hoe de heer Fruin en ik ons van de
tegenstelling bewust zijn geworden. Ik ben er ten slotte dankbaar
voor geweest, omdat ik er aan kennis van ons wereldje en van
mijzelf door heb gewonnen. Prof Fruin, die sterk in het heilzame van
de archiefwet en toebehooren gelooft en zich moeilijk in opvattingen
kan verplaatsen, die principieel van de zijne afwijken, heeft zeker
niet kunnen goedkeuren, dat ik mij afzijdig hield van hetgeen hem
57
in zoo hooge mate vervulde; dit geschiedde van mijn kant meer
instinctief dan beredeneerd en het lijkt mij overigens correct gehandeld.
Ik heb het noodige op mijn tafel staan, zoodat ik vinden kan wat
ik noodig heb, maar verder weet ik van de algemeene zaken „niets".
Het eerwaardige archief, aan het hoofd waarvan ik geplaatst ben,
geeft mij genoeg werk, van een soort waar prof. Fruin aan ontwend
is. Principieel ben ik hem vreemd; vandaar dat, evenals hij mij het
bovenbeschreven standje kon toedienen zonder succes, hij mij later
eens zwaar heeft kunnen beleedigen zonder opzet of begrip. De
ongelijke opvatting behoeft geen waardeering uit te sluiten. Dat hij
den twijfel niet kent, volkomen overtuigd is dat hij fundamenteel de
zaken goed beschouwt en ten slotte gaat piekeren wat iemand tegen
hem persoonlijk kan hebben, kan ik allemaal niet helpen. Ik meen
behoorlijke consideratie te hebben voor de zwakheid van de be
zitters der waarheid.
„Dr. H. gevoelt zich, meer dan archivaris, historieschrijver van
Utrecht Slechts de trouwe en met een goed geheugen begaafde
lezer van ons orgaan kan het gevoel hebben gedeeld, dat bij mij
opkwam bij het ontwaren van dien historieschrijver. Het was een
onbepaald genoegen, dat in den loop van den dag klom tot het besef:
„ik heb dien knaap meer ontmoet en er was een aardigheid aan hem
verbonden; hoe was die ook weer?" Ten slotte kleurde de herinnering
op aan het jaar 1919, toen ook mr. Muller zich door prof. Fruin had
zien toevoegen, dat hij toch eigenlijk geen echte archivaris, maar een
historicus was. Ik heb het artikel heriezen, dat mijn gegriefde voor
ganger daarop ten antwoord heeft gegeven2), en bevonden, dat ik
veel er van kan onderschrijven. Het heeft geen nut, dat ik de woorden
van mr. Muller door mijn aanhaling verzwak; wie lust heeft, kan ze
tot zijn stichting lezen. De uitwerking op mij was thans deze, dat de
neiging om prof. Fruin uit te lachen plaats maakte voor een ernstiger
stemming, dat ik mij nog eens herinnerde hoe verbitterd ik destijds
geweest was en hoe ik deze verbittering had kunnen overwinnen
door het inzicht dat prof. Fruin deze dingen verkeerd begrijpt. Hij
kent maar één heilswegwie geen archivaris is naar zijn model, is
geen archivaris. Het is een standpunt, maar de vrijmoedigheid, waar
mede dit ex cathedra verkondigd wordt, doet mij mijn schroom op
zij zetten. Ik wil niet trachten prof. Fruin te bekeeren, waarop even
weinig uitzicht bestaat als op mijn bekeering tot bewonderaar van
Zie de vorige aflevering van dit tijdschrift, bl. 26.
2) Ned. Archievenblad XXVI, bl. 180—182.