50
Doch als archiefbeheerder, als archiefbewaarder mag hij, neen
moet hij met eere worden genoemd.
Weer wenden we ons tot de genoemde verslagen en zien dan,
zoo we het al niet wisten, wat een trouwe wachter Been geweest is
over de hem toevertrouwde schatten en hoezeer hij zich beijverd
heeft om anderen in hun rijken inhoud te doen deelen. Hoe het hem
tenslotte gelukt is, voor zijn archief een zooveel mogelijk brandvrij
en centraal verwarmd onderdak te krijgen en hoe de groote moeilijk
heden bij de verhuizing tenslotte met vereende krachten werden over
wonnen. Ik kan niet nalaten om over het laatste een stukje uit zijn
gemoedelijk humoristisch verslag aan te halen.
„Toen de kinderen lsraëls", zoo schrijft hij aan B, en W. „vanuit
Egypteland naar Kanaan verhuisden, mochten in het begin daarvan
de wateren van de Schelfzee zich links en rechts van elkander scheiden,
die verhuizing heeft toch veertig jaar geduurd en was vol murmureering,
terwijl de chef, in dit geval de groote Mozes, na al die ellende slechts
van den berg Nebo het beloofde land mocht aanschouwen. Op een
millioenste of nog kleinere schaal overgebracht, is het met de archief-
verhuizing alhier van hetzelfde gegaan, uitgenomen het gezegende
begin. Maar het einde was haast net eender geweest, tenminste wat
den chef betreft. Een weinig overwerkt, was bij hem een toestand
van lusteloosheid ingetreden en ware toenmaals zijn klerk in het bezit
van het diploma van wetenschappelijk archiefambtenaar geweest, dan
had ondergeteekende zijn ontslag genomen. De verhuizing van deze
vrij omvangrijke verzameling, waarvan bovendien de deponeering over
een grooter aantal localiteiten een gewijzigde indeeling nöodig maakte,
waaraan alweer een ingrijpende verandering van de inventarisatie
vastzat, was ook werkelijk geen kleine onderneming.
„Toen is het vooral de klerk Joh. Don geweest, die aangepakt en
als levend vervoermiddel dienst heeft gedaan, misschien wel om eens
aan het gejammer van zijn chef te ontkomen, die het gevoel had van
een slak, aan wie men haar huisje ontwringt." En toen na allerlei
tegenspoeden de laatste bescheiden werden overgebracht, „begreep
menigeen weer niet, waarom voor al die rommel zulk een drukte
gemaakt werd, niet beseffende dat het hier de documenten betrof,
waarop voor deze veelberoemde stede het recht is gebaseerd, om,
waar het moet, op haar wapenschild te slaan dat het davert door
den lande. En zoo, doch eerst in de Zomermaand 1927, kwam de
verhuizing tot haar beslag
Van den inhoud van het archief heeft Been voor zijn talri|ke
geschriften ruim partij getrokken.
51
Doch hij was geenszins de man om alles voor zich zelf te willen
houden. Integendeel, ieder die zijn hulp inriep, werd niet alleen op de
meest voorkomende, maar ook op de meest dienstige wijze geholpen.
Dan spaarde hij geen moeite en was geen onderzoek, dat hij met de
weinige hulp, die hem ter beschikking stond, grootendeels zelf moest
instellen, hem te veel.
En hoe hij ook als ambtenaar door zijn principaal, het Brielsche
gemeentebestuur, gewaardeerd werd, blijkt wel uit den lof hem bij
zijn zeventigsten verjaardag door den burgemeester toegezwaaid.
„Wat U", zoo luidde diens rede, „zooal hebt verricht als archivaris,
ter voorlichting van weetgierigen, daarvan zou ik een geheele op
somming kunnen geven. Weinigen weten wat U op dit gebied deedt,
want hiermee loopt U „de stille kracht die gij als het ware zijt, niet
te koop. Niet minder dan 347 adviezen hebt U sinds 1920 uitgebracht
niet alles lag voor het grijpen; vele onderwerpen eischten langdurige
onderzoekingen, maar gewoonlijk leidden zij tot het gewenschte
resultaat."
Met dit testimonium kon de ambtenaar Been tevreden zijn.
Maar de meeste waardeering van jong en oud was toch wel voor
den schrijver Been. Zijn historische feuilletons in onderscheiden bladen,
maar vooral zijn jongensboeken werden met graagte gelezen. Als de
populaire historieschrijver, als de man, die onze vaderlandsche ge
schiedenis zoo prachtig wist uit te beelden, als de warme vaderlander
en Oranjevereerder, als bewonderaar van allen, die door hun helden
moed ons land hebben groot gemaakt, zoo zal Been bij het nageslacht
blijven voortleven.
Hier in dit tijdschrift behoeft daarover niet verder te worden uit
geweid, maar toch kan ik niet nalaten om even te wijzen op zijn
eerste uitgave, het krachtig pleidooi voor het herstel van den Briel-
schen toren, Een baken in nood, in 1894 verschenen, op zijn Historische
Fragmenten, op zijn bijdrage in het Historisch Liedenkboek der her
stelling van Nederlands onafhankelijkheid in 1813 en omdat het
nauw verband houdt met zijn dagwerk op het grappige jongens
boek De avonturen van een stadhuisklerk.
Johannes Hendrik Been was geboren in den Briel op 8 Febr. 1859
en heeft er vrijwel zijn heele leven doorgebracht. Zijn vader was een
geboren Rotterdammer, die op 15-jarigen leeftijd naar den Briel was
getrokken, er trouwde met een weduwe en in de Voorstraat een
winkel had in manufacturen en prentbriefkaarten. Na den dood der
ouders hebben de beide dochters den winkel aangehouden en hun
broer Johan, die, na een goed jaar aan de Openbare Lagere School
Zie hierover uitvoeriger Ned. Archievenblad 1928/29, blz. 39