108 jaar te voren verschenen Documents van Prosper Cuypers van Velthoven, die hem een uitgebreid bronnenmateriaal aan de hand deed. Maar hij heeft daarvan geen onberispelijk gebruik gemaakt, en zijn historische onpartijdigheid kwam daardoor bij Trosée ernstig in verdenking, speciaal daar, waar Hezenmans „de Hervorming aanroert en wat met deze in verband en tot haar in betrekking staat". Misschien heeft een her- denkingsroes hem daarbij parten gespeeld. Het delict dateert van 1866. Is het inmiddels niet verjaard? Trosée meent blijkbaar van nietde dwaling was nog niet hersteld en nog steeds is Hezenmans werk voor dat onderwerp een vraagbaak. Daarom verdient de welgeslaagde poging om een onjuiste voorstelling te niet te doen, onverdeeld waardeering, te meer, omdat het geluid van Hezenmans op Brabantschen bodem nog steeds een meerstemmig accompagnement vindt. En onze groote pers signaleert het keer op keer, hoe vele plaatselijke en dorpsche grootheden, die na een overwinning op hun landelijke schuchterheid in zalige onbewustheid van de bezwaren, welke de wetenschap mocht opwerpen, journalistiek en „historie dienstbaar maken aan het propageeren van een visie op een bepaald deel van onze geschiedenis, die aan het bovenstaande nauw verwant is en waarbij ook de groote Leider van onze 16e eeuwsche vrijheidsbeweging zoo vaak het diep verguisde slachtoffer werd. Gedreven dan door dat gevoel van verontwaardiging, maar toch in rustige bezinning zette Trosée aan de hand van Cuypers' Documents het ontleedmes in Hezenmans' beweringen en kwam tot de conclusie, dat deze „partijdig een der voornaamste leiders van de protestanten beschuldigt Dat het tijdschrift Taxandria voor het signaleeren van een dergelijke „geschiedschrijving" zijn kolommen beschikbaar stelde, is een gelukkige omstandigheid, die het succes der correctie zal ver- grooten, daar dat tijdschrift in de eerste plaats het terrein bestrijkt, waar de dwaling zich moet hebben vastgezet. Na een uitvoerige uiteenzetting der feiten, die als een onmisbare inleiding een vijf en twintigtal bladzijden beslaat, komt Trosée tot de bezetting van Den Bosch door Schauwenborgh en de komst der gecommitteerden, die het onderzoek inzake den beeldenstorm zouden leiden. Hier teekent de schrijver ons de beide getuigen in „de zaak Agylaeus (Henrick in den Horen), n.l. Gyliis Hendericks van Perwes en Jan van Liebergen ten voeten uit en verricht hij de sectie op hun gepubliceerd verhoor. Daar is hij in zijn volle kracht en al wegen niet alle argumenten even zwaar, de slotsom van zijn betoog is een overtuigend bewijs voor de onbetrouwbaarheid van Hezenmans, die Een voorbeeld geeft I ROSËE hiervan nog door een aanhaling van den gewezen commies van het Bossche Rijksarchief Dr. C. F. XAV. SMITS tblz. 25 noot). 109 het verhoor van den meest waardigen getuige hier (elders niet!) negeert, om het meest bezwarende en minst geloofwaardige van den anderen te benutten op zoodanige wijze, dat hij aan de hand van Van Perwes aan Agylaeus zelfs meer boosheden toedicht, dan de praatgrage getuige zelf heeft vermogen te doen (bladz. 44 van den overdruk). Dan betoogt hij, hoe het geheele verhoor geen enkel bewijs levert, dat Agylaeus zich aan den Bosschen beeldenstorm had schuldig gemaakt (blz. 49, 50); hoe hij integendeel gelooft, dat A. in dat opzicht vrij uitgaat, al is dat dan ook niet te bewijzen, doch slechts aannemelijk te maken. En ter versterking van die opinie, gegrond op de kennis van 'smans persoonlijkheid, stelt hij in het licht, hoe de intellectueele leiders der beweging in die dagen den beelden storm niet beoogden, niet wilden en dien zelfs tegengingen (blz. 42 en 43 van den overdruk), in Den Bosch zoowel als elders. En hij zet zijn bewering kracht bij door een overtuigende reeks van uit latingen (blz. 54 en 55), waarbij wij nog de namen van Lodewiik van Nassau, Brederode, Dirk Cater, Coornhert, Moded en Taffin zouden kunnen voegen naast de meening van den toenmaligen Lutherschen kerkeraad te Antwerpen en van Hooft, die zegt dat het gros der onroomschen „het goede werk verkeerd uitgevoerd" achtte. Het algemeene streven was: verwijdering der beelden door of vanwege de overheid. En de vernieling kwam in het algemeen voor rekening van de brute en redelooze elementen, geprikkeld vaak door wat zoo jaren aaneen was voorafgegaan. wij geven hier enkel een aankondiging en bespreking, geen exposé. Wie zich hierdoor tot het leerrijk betoog van Trosée aangetrokken gevoelt, sla het tijdschrift Taxandria, afl. 6-9 op en hij zal zich niet beklagen. De stijl is levendig en een onberispelijke interpunctie niet alledaagsch in onze literatuur vergemakkelijkt de lezing, waaraan zoo hier en daar een overmatig lange zin (de bladz. 1 I en 29 van den overdruk geven hiervan een sprekend voorbeeld) wel eens zwaardere eischen stelt. En wanneer dan deze studie, die zoo essentieel samenhangt met de uitgave der Uniepublicatie, die de schrijver bezig is te bewerken, in dat omvangrijke werk mocht worden benut, hopen wij daarin den vorm 's-Bosch, een grammatisch monstrum, dat hier ons telkens voor de voeten komt, niet meer aan te treffen. Maar overigens: alle lof! s-Gravenhage.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1931 | | pagina 32