106
streeks dien tijd al een verdere splitsing was doorgevoerd. In het op
rechtshistorisch gebied belangrijke boek van Dr. Post komen nog
verschillende gegevens voor over eigenkerken, incorporatie enz., die
Muller aanvullen en soms corrigeeren.
Het kon niet uitblijven, dat in een werk van zulk een omvang,
dat bovendien voor een aanzienlijk deel pioniersarbeid is, onjuistheden
voorkomen. Soms omdat de bronnen niet duidelijk of met elkaar in
tegenspraak zijn; soms echter is ook een locale geschiedenis niet
geconsulteerd; b.v. bij Amersfoort (blz. 379) is alleen het oudere
werk van Van Bemmel geraadpleegd, niet Van Ro'otselaar Amersfoort
777-1580 (twee deelen 1878). Zoo is alles onjuist, wat Muller zegt
over „het in 1398 gestichte S. JoANNES-klooster van Franciscanen"
(blz. 380). Er was in Amersfoort een huis van de Broeders van het
gemeene leven, dat in 1529 door reguliere kanunniken van Vredendael
betrokken werd; en een klooster van reguliere kanunniken van Augustijner
koorheeren, dat in 1420 naar den Birkt verplaatst werd, doch in 1547
weer in de stad werd overgebracht. Op den Birkt (blz. 379) waren
niet twee, doch was slechts één klooster. De Franciscanen kwamen
in Amersfoort niet in 1494, doch in 1472; de Cellezusters niet in
1470, doch in 1478. - Blz. 368 (Utrecht): het Wittevrouwenklooster
was van Praemonstratenser nonnen. Was Vredendael een dochter
van Hieronymusdal te Delft, dat een huis was van de Broeders van
het gemeene leven? - Om een greep te doen in een andere provincie:
blz. 538 (Dokkum)„De S. BoNiFACiUS-abdij van Praemonstratensen,
wellicht het oudste klooster van Friesland'; het was eerst een abdij
van reguliere kanunniken. Op de kaart is bij Dokkum aangegeven
Sion ten Berge, een klooster van Cistercienser nonnenMuller noemt
het niet; de quaestie is niet duidelijk Oudheden en gestichten van
Vriesland I, blz. 419; Dr. Schoengen, Archief Aartsbisdom Utrecht 29,
blz. 138). Het belangrijke klooster te Aalsum (Dr. Waller Zeper, Archief
Aartsbisdom Utrecht 49, blz. 72) wordt door Muller wel genoemd,
doch is niet op de kaart geteekend.
Doch het ergste bezwaar van de beschrijving van Mr. Muller is,
dat hij niet scherp de kloosterbenamingen aangeeft; daardoor wordt
hij dikwijls onduidelijk en niet zelden onnauwkeurig of onjuist. Her
haaldelijk spreekt hij van „Franciscanen", als bedoeld is „Tertiarissen
van de orde van S. Franciscus"; hij geeft niet aan of de Tertiarissen
van de orde van S. Franciscus of van een andere, of het manne
lijke of vrouwelijke tertiarissen zijn. Met het voor alle kloosterlingen
gebruikelijke algmeene woord „regulieren duidt Mr. Muller de Regu
liere kanunniken aan, zonder weer aan te geven, of zij den regel van
S. Augustinus of een anderen volgen; met het vreemde woord „Regu-
107
larissen bedoelt hij Reguliere Kanunnikessen. „Brigittijnen-dubbel-
klooster der S. SALVATOR-orde is een pleonasme. Waarom niet de
benamingen van Moll gevolgd, die zeer nauwkeurig is? En waarom
bij de kloosters van Windesheim niet naar Acauoy verwezen?
De andere bewerkers: Joosting, Van Veen, Beekman zijn nauwkeurig
in de kloosternamen en, naar het ons voorkomt, juister in hun ge
gevens. Wij willen echter met onze enkele bemerkingen niet den schijn
wekken afbreuk te doen aan de groote verdiensten van Mr. Muller,
die zooveel uitgebreider en moeilijker terrein te bewerken had. Zijn
werk is ook meer geworden dan „een dorre catalogus van kerken
en kapellen zooals hij het zelf te bescheiden noemt (blz. 120); het
is een kostbare „Fundgrube" en geeft bovendien met de kaart een
zeer aanschouwelijk beeld van het rijke middeleeuwsche kerkelijk
leven. Het is alleen jammer, eigenlijk onbegrijpelijk, dat aan de be
schrijvingen geen plaatsenregister is toegevoegd. Nu moet men, als
men een parochie of klooster wil zoeken, eerst ongeveer weten,
waar zij liggen en dan nog eenige bladzijden doorbladeren om ze
te vinden. Soms is het noodig, eerst Van Heussen na te slaan, om
de ligging te zoeken. Zou het nog niet mogelijk zijn als supplement
een register te geven? Ik geloof, dat de gebruikers van den atlas
er dankbaar voor zouden wezen.
Driebergen. Dr. DE JONG.
J. A. G. C. TroséE, Henricus Agylaeus en de Bossche beeld-
stormerijen. (Overdruk uit Taxandria 1930, Afl. 6, 7, 8 en 9).
De verdienstelijke en temperamentvolle schrijver van het Verraad
van Rennenberg (1894), het Verraad van Graaf Willem van den Bergh
(1929) en de Historische Studiën (1924) heeft zich geërgerd. En
gelukkig heeft hij daaraan uiting gegeven door een betoog te
leveren, dat die stemming verraadt, zonder de zakelijkheid ook maar
in het minst afbreuk te doen; een boetpredikatie, maar met een
reëelen inhoud, die de oogen zal openen voor een wijze van geschied
schrijving, die aan de kaak dient gesteld te worden.
In 1866, zoo herinnert ons Trosée, verscheen van de hand van
J. C. A. Hezenmans een uitgebreide studie over de Bossche St. Janskerk.
En de historie, die om dit onderwerp gegroepeerd werd, maakte
natuurlijk melding van den beeldenstorm, de betreurenwaardige furie,
die ook over Den Bosch was losgebarsten. Hezenmans had daarbij een
gemakkelijk werk. Immers het pad was hem geëffend door de acht
C. A. Hezenmans, De St. /ans-kerk te s-Hertogenbosch ('s-Hertogenbosch
1866). Het werk is opgedragen aan Mgr. ZW[|SEN, Aartsbisschop van Utrecht.