102 103 noodig, voordat Sforza werd erkend. Tijdens de troebelen noemde Milaan zich de Ambrosiaansche Republiek. Het geslacht Sforza, dat in 1535 uitstierf, heeft de bescheiden, afkomstig van de familie Visconti, nooit als een afzonderlijk archief beschouwd. Zij werden samen met het eigenlijke Sforza-archief in het herbouwde kasteel te Milaan bewaard. Tegen het einde der 18e eeuw bracht men alles over naar de algemeene bewaarplaats in het klooster van Sint-Fidelis, waar uit Visconti-, Sforza- en allerlei andere archivalia ééne serie werd gevormd van zoogenaamd diplomatieke documenten. Voor geschiedkundigen bood dit wel gemak, maar de in 1907 opge treden superintendant van het Staatsarchief te Milaan L, Fumi kon zich met den ontstanen toestand niet vereenigen en begon de splitsing der stukken volgens het herkomstbeginsel. Zijn arbeid is voorgezet door de Heeren C. Manaresi en G. Vittani. Toen de vreemde elementen waren teruggebracht naar de archieven van den Godsdienst, den Senaat enz., bleek de hoofdmassa te bestaan uit resten van het archief der Visconti en van dat der graven Sforza. Het scheiden wederom van deze twee archieven bood opnieuw tallooze moeilijk heden. Ondanks den slechten staat, waarin de documenten verkeerden, werden zij op fiches gebracht en ingedeeld, wat dikwijls zeer be zwaarlijk was, daar Sforza en Philips Maria Visconti doorloopend met elkander of samen met anderen in verbinding stonden. Toch vormde dit alles slechts een deel van het werk, want waren talrijke bescheiden ten onrechte bij de serieën geraakt, andere waren integendeel verkeerdelijk naar allerlei verzamelingen verhuisd, in het bijzonder naar die der Familiën en Gemeenten van de oude historische afdeeling. Mede dank zij het opmaken van summiere inventarissen konden zij voor het grootste gedeelte worden opgespoord. Op welke wijze de akten van het archief-Visconti bij het archief- Sforza zijn gekomen, weet men niet. Vaststaat, dat bijna niets ervan is overgebracht uit het kasteel der familie Visconti te Pavia. Dit kan op het eerste gezicht vreemd schijnen, omdat vele der registers, beschreven in het eerste deel van den inventaris wel degelijk uit Pavia afkomstig zijn en omdat een reeds gepubliceerd stuk inhoudt, dat in 1454 een kanselarijbeambte op last van Sforza naar Pavia vertrok om een inventaris op te maken van de bescheiden, welker overbrenging hij noodig oordeelde, en die dan naar Milaan te trans porteeren. In werkelijkheid werden slechts de jongste registers ver plaatst en van de andere stukken, welke voor de administratie nu C. MANARESI, registri Viscontei. Inventari e regesti del R. Archivio di Stato in Milano, vol. Milano, 1915. Zie Ned. Archievenblad, 1914/1915, 22. en dan belangrijk bleken te zijn, ontbood men afschriften; inven tarissen maakten dit mogelijk. De overgebleven documenten stammen derhalve bijna zonder uitzondering uit de Milaneesche kanselarij van Philips Maria Visconti. Inlichtingen van buitenaf over de wijze, waarop zij aan den onder gang zijn ontsnapt, toen het kasteel in den eersten tijd van de Ambrosiaansche Republiek werd verwoest, ontbreken ten eenen- male. Uitgesloten mag worden geacht, dat zij met opzet zijn gered ten behoeve van Frans Sforza, omdat dan eene betere keuze zou zijn gedaan. En ook uit inwendige aanwijzingen in de stukken zelf is weinig op te maken. Het waarschijnlijkste is, dat de bescheiden bij het afbreken van het kasteel zijn buitgemaakt en in rustiger dagen zijn afgedragen aan de Republiek of eerder nog aan Sforza, die zich veel moeite heeft gegeven om ViscONTi-documenten machtig te worden. Eene verdeeling in vijf groepen was nog duidelijk te onderkennen, maar men heeft haar niet hersteld, o.a. omdat de afdeelingen al te fragmentarisch zouden zijn geworden. Van de traktaten bv. waren slechts zeer weinige over, en deze konden, daar zij hebben gediend tot instructie van de gezanten, goede plaatsing vinden in de acta extra dominium. De groepen, zooals zij ten slotte tot stand kwamen, zijn in chronologische orde gebracht. Ging een stuk meer dan eens uit, dan werd de plaatsing beheerscht door den datum, waarop de kanselarij het den laatsten keer verzond. Den 13 Februari 1440 bijvoorbeeld hernieuwde de hertog een decreet van 14 Februri 1439 voor de wagens om materialen te vervoeren naar het kasteel van Milaan. Er kwam zoo eene nieuwe minuut, die werd ingevoegd op den nieuwen datum. In vele analoge gevallen kon dit beginsel echter geene toepassing vinden, want zeer talrijke stukken zijn niet of onvol doende gedateerd. Door zorgvuldige bestudeering van den inhoud, dikwijls gesteund door materieele kenteekenen, gelukte het niettemin in de meeste gevallen de dateering bij benadering vast te stellen. Als eene dateering niet zonder toelichting duidelijk was, werd steeds de beredeneering opgenomen. De inhoud der stukken is in regestvorm gebracht. Terwijl voor de plaatsnamen de moderne spelling wordt gevolgd, zijn de persoons namen in den oorspronkelijken vorm weergegeven. Daar deze publicatie uitsluitend de bedoeling heeft den inhoud der documenten bekend te maken, heeft de laatste bewerker zich onthouden van bibliographische annotatie. Eenerzijds zouden aldoor dezelfde werken zijn geciteerd geworden, andererzijds waren de aanteekeningen incompleet geworden door den langen tijd van de voor-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1931 | | pagina 29