100 Alfred d' Hoop, Inventaire General des Archives ecclésiastiques du Brabant, torn V, Etranger, Supplément general. Bruxelles 1930. Het vijfde en laatste deel is sedert mijne bespreking van het voorgaande deel in dit tijdschrift, 1929/30, pag. 134, verschenen en daarmede het gansche werk behalve de alphabetische index, die zal nakomen, voltooid. Het fonds is zeer omvangrijk en blijkt nog grooter, dan ik vroeger vermeld heb. De inventarissen rangschikken eene ontzaglijke hoeveelheid stukken, die, zooal niet voor s lands staat kundige geschiedenis van groot belang, het dan toch zeker voor die der geestelijke en wereldlijke instellingen van België of, laat ik nauw keuriger zeggen, van het voormalig hertogdom Brabant zijn, dat thans zooals bekend, in een Zuid- en een Noord-Nederlandsch deel is gesplitst. Hiervan uitgaande had ik eene goede verwachting in dit laatste deel, dat de plaatsen behandelen zou, niet in België gelegen, veel aan te treffen omtrent de Noord-Brabantsche kapittels, kerken, kloosters en liefdadige instellingen, waarvan menig archief vroeger naar de Zuidelijke Nederlanden weggevoerd is en waarvan ik er ook met name nog thans in België bewaard weet. De heer D Hoop heeft zich echter tot de Belgische provincie Brabant bepaald en laat dan nog als toegift volgen: ja wat? Hetgeen in het fonds der Brabantsche kerkelijke archieven te Brussel verdwaald is? Maar dan heeft men waarschijnlijk nog meer uit andere provincies te wachten. Of hetgeen, zooals hij in de inleiding zegt, onder het niet-Belgisch gedeelte der vroegere bisdommen Kamerijk, Doornik en Luik begrepen was? Maar daartoe behoorden de abdij van Egmond, het St. Elisabeths gasthuis te Rotterdam, de Derde Orde te Utrecht of het Carthuizer klooster Zonnenberg te Kampen toch niet! Zooals gezegd, ben ik ietwat teleurgesteld. Men vindt in dit deel twee Noord-Brabantsche archieven, namelijk dat van het Begijnhof van Breda, waarvan het hoofdfonds nog bij de begijnen zelf ter plaatse aanwezig is en waarmede zoo te Brussel als te Breda vermoedelijk van ouds stukken omtrent de Collegiale kerk en het gasthuis vermengd zijn. Vervolgens een deel van het archief der Commanderij van Gemert, waarvan het hoofd fonds te ja waar? berust? Dan zijn er nog eenige stukken omtrent de Arme Klaren te 's-Hertogenbosch, het Kapittel van Geer- truidenberg (destijds nog Hollandsch), de parochiekerk van Hoeven, een beneficie te Orthen en de parochiekerk van Klein Zundert, waarvan het niet steeds duidelijk is, tot welk archief zij behooren. Voor Nederlandsch Limburg is er meer van belang. Zoo het omvangrijk archief der proostdij van Meerssen uit het vroeger Bra- bantsch Land van Overmaze, waarin de charterverzameling, naar ik 101 zie, reeds met het jaar 968 aanvangt. Een ander belangrijk archief is dat van het Kapittel van Thorn bij Roermond, dat ook voor het Westen van Noord-Brabant kan geraadpleegd worden wegens de vele goederen, die het daar bezat. De geschiedenis der lotgevallen van dat archief maakt een eigenaardigen indruk. Men kan het kapittel-archief, dat in de kerk, en het abdis-archief, dat in de abdishuizinge bewaard werd, onderscheiden. Beide zijn in 1794 naar Essen weggevoerd, van waar het eerste in 1813 naar Maastricht gezonden werd, waar het thans in 's Rijksarchiefdepót berust, het andere in 1820 naar Dusseldorf en daarna op niet-aangegeven datum en titel naar Brussel, Evenmin Brabantsch als het voorgaande zijn de archieven van talrijke Roermondsche kloosters. Naar het opschrift van het fonds te oordeelen, zou men niet verwachten bij het Meers- sensch proostdijarchief de rechterlijke bescheiden van vijf Limburgsche banken, die van Beek, Bunde, Klimmen, Meerssen en Ulestraten te vinden. De inventarisatie van dit fonds is, blijkens hetgeen de heer d' Hoop in de inleiding zegt, zijn levenstaak, waaraan hij 28 jaren onverdroten gewerkt heeft. Gaarne stem ik in met den wensch, dat hij met dit groote werk een aanzienlijk, overigens door de buiten wereld moeielijk op juiste waarde te schatten aandeel heeft in het streven om de kerkelijke archieven van Brabant voor het geschied kundig onderzoek ruim open te stellen. Ik verzeker den heer d' Hoop, dat ik, niettegenstaande mijne opmerkingen, gaarne in den welver dienden lof bijdraag, dien hij voor de bewerking ontvangen zal. 's-fiertogenbosch. J. P. W. A. SMIT. (L. Fumi en G. Vittani). Gli atti cancellereschi VisconteiI. Decreti e carteggio mterno; II. Carteggio extra dominium. Indicl generali. Inventari e regesti del R. Archivio di Stato in Milano, Vol. II, P. I e PII). Milano, Palazzo del Senato, MCMXX, MCMXXIX. Over den voortgang der ordening en der beschrijving van het archief-Visconti te Milaan is in dit tijdschrift herhaaldelijk bericht1). Het verschijnen van deel II in twee stukken (1920 en 1929) geeft aanleiding tot eene aanvulling van de bedoelde mededeelingen. Vooreerst dient in herinnering te worden gebracht, dat Frans Sforza, gehuwd met de dochter van Philips Maria Visconti, hertog van Milaan, na het overlijden van zijn schoonvader in 1447 aanspraak maakte op diens hertogdom. Een harde strijd van drie jaren was Zie Nederlandsch Archievenblad, 1911/1912, 252; 1912/1913, 89; 1913/1914, 77; 1914/1915, 22; 1915/1916, 31; 1917/1918, 174; 1918/1919, 229; 1920/1922, 166.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1931 | | pagina 28