94
95
A. Haga.
in de steden of op het platteland, dat er drie afkondigingen van de
huwlijksgeboden moeten plaats hebben, zoowel bij de gerichten, waar
de ondertrouw plaats heeft als in de kerken waartoe de betreffende
personen behooren en waar zij wonen of het laatste jaar gewoond
hebben, en dat na onverhinderden voortgang dier proclamatien het
huwlijk gesloten kon worden, hetzij voor het gericht, hetzij in de kerk.
In het laatste geval moest binnen zes weken door de partijen een
certificaat van het voltrokken huwlijk aan het gericht worden inge
leverd, opdat hiervan aanteekening kon geschieden in het protocol.
Bij deze regeling, die minder streng was dan de Hollandsche, sloten
zich later in hoofdzaak de Utrechtsche en de Friesche regeling aan.
Met ingang van 15 juni 1795 werd deze regeling van kracht.
Sinds dien datum vindt men dus alle huwlijken ingeschreven in de
gerechtelijke registers van ondertrouw althans in theorie.
De vraag doet zich thans voor, waar deze registers van onder
trouw, opgemaakt volgens de publicatie van 19 Mei 1795, moeten
worden ingedeeld. De rechterlijke indeeling toch was in Overijssel
een geheel andere dan in het westen van ons land. Buiten de steden,
die eigen rechtspraak hadden, was het platteland verdeeld in een
aantal, soms vrij uitgestrekte, schout- of richterambten2), waarin dik
wijls verschillende kerkdorpen lagen. In het schoutambt Olst lagen
b.v. de kerkdorpen Olst en Wesepe. Een indeeling van het onder-
trouw-register van het schoutambt Olst bij de kerkelijke trouwboeken
van Olst (met verwijzing hiernaar bij Wesepe) ware even willekeurig
als een indeeling bij Wesepe (met verwijzing hiernaar bij Olst). Veel
bezwaarlijker wordt een indeeling, indien in het betreffende schout
ambt tevens een eigen jurisdictie bezittende stad ligt. Nemen
wij b.v. het schoutambt Zwollerkerspel, waarin, behalve de stad Zwolle,
de kerken van Mastenbroek en Windesheim lagen. Niet alleen de in
woners van Mastenbroek en Windesheim, doch ook allen, die in de
buurtschappen in de onmiddellijke nabijheid doch buiten het stads
gebied van Zwolle woonden en aldaar ter kerk gingen en hun
Mr. R. VAN ROYEN in zijn „Beschrijving der doop- trouw- en begraaf registers,
etc. in de provincie Utrecht"biz. 19, vermoedt dat de Utrechtsche publicatie is op
gesteld naar aanleiding van een concept, door het centraal gezag aan de verschillende
provinciale besturen toegezonden. Dit lijkt mii niet waarschijnlijk en is althans voor
Overiissel onjuist. Hier werd de publicatie opgesteld door de „Commissie tot de Kerkelijke
Zaken" naar aanleiding van een voorstel van den burger-representant A. BERENDS,
20 April 1795 gedaan in de vergadering der Provisioneele Representanten van het Volk
van Overijssel, om af te schaffen de bepaling, dat de Roomsch-Katholieken gehouden
zijn. zich in de Gereformeerde Kerken te laten copuleeren. De Provisioneele Repre
sentanten van Overijssel approbeerden deze publicatie 19 Mei 1795, waarbij tevens
bovengenoemde bepaling ten aanzien van de Roomsch-Katholieken werd afgeschaft.
2) Schout en richter zijn identiek; in Twente sprak men gewoonlijk van richter.
kinderen lieten doopen, lieten thans meerendeels zich voor het gericht
van Zwollerkerspel (waaronder zij behoorden) en niet voor dat der
stad Zwolle in ondertrouw opnemen. Van vele ouders, wier kinderen
in Zwolle gedoopt werden, zal men dus de ondertrouw voor het
gericht van Zwollerkerspel vinden en zoodoende zou, naast Masten
broek en Windesheim, ook Zwolle met evenveel of juister gezegd
even weinig recht aanspraak kunnen maken, om het register van
ondertrouw van Zwollerkerspel bij hare trouwregisters te zien inge
deeld. Met verschillende verwijzingen zou men den gebruiker van de
„Beschrijving" dan in het goede spoor moeten houden, zonder noch-
thans het register een juiste plaatsing te verzekeren. Wanneer we
tenslotte dan nog wijzen op het uitgestrekte gericht Kedingen, waarin
twee eigen jurisdictie bezittende steden, Goor en Rijssen, be
nevens drie kerkdorpen, Markelo (in het zuiden), Wierden en Enter
(in het noorden) lagen (en dat na den Franschen tijd in 4 gemeenten
Markelo, Goor, Rijssen en Wierden is verdeeld), dan lijkt het mij
welhaast niet voor tegenspraak vatbaar, dat de indeeling der registers
van ondertrouw van 1795 en volgende jaren naar de vroegere kerkelijke
of de tegenwoordige burgerlijke gemeenten ongewenscht en in hooge
mate onpraktisch is.
Er blijft dus niets anders over, dan deze registers terug te brengen
naar de archieven, waarvan ze gekomen zijn en hier het herkomst-
beginsel te doen zegevieren, wat tevens de meest praktische op
lossing is. Bij de inventariseering van het rechterlijk archief der stad
Ommen is dit dan ook reeds geschied2) Het verdient dan voorts
wellicht overweging aan een eventueele „Beschrijving" der doop-,
trouw- en begraafboeken etc. een kaartje van Overijssel toe te voegen
met de steden en schout- en richterambten, benevens de daarin
liggende kerkdorpen, zoodat de gebruiker van die „Beschrijving"
gemakkelijk kan nagaan, welke gerechtelijke registers van ondertrouw
voor zijn onderzoek het meest in aanmerking komen. Te meer schijnt
dit gewenscht, nu nagenoeg alle kerkelijke trouwregisters der Her
vormden van 1795 en volgende jaren in Overijssel in de kerkelijke
archieven zijn blijven berusten.
b Ook Prof. FRUIN in zijn commentaar op de Archiefwet 1918, 2e stuk, blz. 86,
noot 2, acht een beschrijving van de schepentrouwboeken in den inventaris der
rechterlijke archieven geenszins uitgesloten.
Zie Verslagen omtrent s Rijks Oude Archieven, 1927, deel II, blz. 784.